De onderstaande recensie verscheen voor het eerst in 2022.

Geen vuurwerk

Als de voortekenen niet bedriegen kunnen we de komende jaren in Nederland meer langere gedichten verwachten, wie weet zelfs episch werk André Verbarts titelgedicht van zijn bundel ’98’ uit 1999 telt ruim dertig pagina’s en in tijdschriften verschijnen meer en meer langere gedichten. Erik Bindervoet publiceerde nu AAP, een gedicht van 149 pagina’s, met op iedere pagina vier kwatrijnen, dus in totaal taal 596.

Ik juich dit toe de Nederlandse poëzie dreigde de laatste decennia steeds verder en verder terug te vallen tot gepiep en geneuzel op de vierkante millimeter: Dat er veel Moois in Musea te zien is, dat Eenzaamheid ook niet Alles is, dat Schoonheid zo vaak wordt Ondergesneeuwd en dat Ouderdom dom met Gebreken komt. Of jongere poëten gooien er eens een goeie grap tegen aan, die na twee keer lezen toch een slechte grap blijkt te zijn.

Poëzie dat is natuurlijk het hoogste, dat is wanneer de taal zich verpletterend losmaakt, dat is wanneer het ongehoorde de zich hoorbaar maakt, dat is wanneer je iets leest wat nog nooit gelezen is. Dat is niet een rijmpje maken met een leuke grap, dat is niet even het zelfmedelijden nog wat hoger opschroeven, dat is niet de lezer bijstaan met wat leeddempende zinnen. Ooit zei Frank Zappa tegen een van de muzikanten die bij hem naar een plaats in de band kwam solliciteren: ‘What can you do that’s fantastic?’ Dit is wat telt voor dichters wat kun je dat absoluut schitterend is? En de rest is onzin.

Bindervoet heeft zich er in dit boek flink in gegooid, dat valt zeer te prijzen. Bij hem geen particuliere hang-ups of leukige geinigheid. Je komt verschillende stemmen tegen die uitermate concrete zaken beschrijven: een schoolplein, een functioneringsgesprek, kromtaal, literatuurgeschiedenis, aftelrijmpjes, echte spreektaal, suppoostenproblematiek, sociologisch veldwerk. En zo kreeg hij een kakafonie van stemmen en geluiden bijeen die een dag op en rond een schoolplein in een stad wil vastleggen.

En er staan goeie kwatrijnen in dit boek die je bijblijven waar je over aan het peinzen slaat. Neem deze: ‘Ben ik mijn eigen waarnemer? Het is een feit / Dat ogen zichzelf niet zien. / Beweeg je met een constante snelheid / En er kan je niets gebeuren’. Of deze: ‘Waar: wat er niet staat, kun je niet citeren. / We eten zuurkool met worst. / Mijn aardappels staan te verpieteren. / Van drinken krijg je altijd dorst.’

Maar even vaak is het gewoon flauw. Neem: ‘Lucebert die moest eens kakken. Hij ging kakken / In zijn hoed. De classicus / Dweepte: die hoed staat mij toch heel goed? / Nu heeft hij stront in overvloed!’ Bindervoet wil geen poëzie maken die op hoogdravende toon over ons heen galmt, dat neem ik hem niet af, maar zodra het flauw werd, verloor ik snel mijn belangstelling. En flauw is dit gedicht te vaak.

Daar komt bij dat hij de verschillende stemmen van dit gedicht dwars door elkaar heeft gemonteerd. Zoiets kan voortreffelijk werken, maar in dit gedicht was het dodelijk voor mijn belangstelling. Nou èn, begon ik veel te vaak te denken, ik raakte niet betrokken, bleef van buiten af staan kijken naar dit vuurwerk tot het afgelopen was. In mezelf ging geen vuurwerk af.

Kees ’t Hart

Erik Bindervoet – AAP. De Harmonie, Amsterdam. 154 blz.

Deze recensie verscheen voor het eerst op 15 maart 2002 in de Leeuwarder Courant.

(foto: © Dolf Verlinden)