Recensie: Femke Brockhus – Beesten die je niet mag schieten
Als je niet mag rouwen
Femke Brockhus is een auteur met een unieke en herkenbare literaire stijl. Sinds haar debuut uit 2017, Laat het stil zijn, schrijft ze helder en precies proza dat bestaat uit korte alinea’s en puntgave zinnen. Daarbij combineert ze ook steeds een poëtische toets met een meer duistere ondertoon waardoor er een naadloze overgang ontstaat tussen ontroering en beklemming. Dat is in Beesten die je niet mag schieten, haar derde roman, niet anders.
In een Noord-Amerikaanse middelbare school voltrekt zich een drama. Misschien weet de lezer waarop het verhaal van Brockhus is gebaseerd als de datum bekend is: 20 april 1999. Brockus vertelt het verhaal niet vanuit het standpunt van de daders of de slachtoffers maar wel vanuit het perspectief van de moeder van een dader. In fragmentarische stukken vertelt Molly het relaas van haar leven. Zij en haar man Paul waren met hun jonge zoon Nicholas verhuisd naar een afgelegen villa in een dorp. Het duurt een eindje voor het gezin de nieuwe routine gewoon is. Nicholas lijkt een doodnormale tiener te zijn. Hij weet zich soms geen houding te geven, trekt zich terug in zijn verduisterde kamer, spreekt zijn ouders tegen en komt in aanvaring met de politie. Maar dan komt de ochtend waarop hij voor de laatste keer de voordeur achter zich dichttrekt. Niet veel later staan de politie, de pers en de explosievenopruimingsdienst voor de deur.
Beesten die je niet mag schieten gaat over rouwen en loslaten terwijl de buitenwereld dat rouwen niet toestaat. Nicholas heeft samen met een vriend slachtoffers gemaakt en enkel de ouders van slachtoffers horen te rouwen. Dat de ouders van de dader ook door een rouwproces gaan, lijken maar weinigen te vatten. Want goede ouders weten wat hun kinderen in hun schild voeren. In het dorp wordt een herdenkingsplaats ingericht: jonge boompjes voor elke dode.
Het duurt niet lang voor twee van de vijftien herdenkingsbomen worden omgehakt.
Molly en Paul krijgen dreigbrieven en enveloppen met kogels maar ook beeldjes, planten, cakes en ovenschotels. Het eten wordt weggegooid omdat er weleens vergif of naalden in zouden kunnen zitten. Maar er gebeurt ook iets liefdevols. Bij thuiskomst blijkt een vriendin de verwaarloosde potten op de veranda te hebben gevuld met verschillende bloemen.
Brockhus weet ook deze keer het afschuwwekkende te combineren met het tedere en dat doet ze vooral door de moeder herinneringen te laten ophalen aan haar zoon. Terwijl ze nauwelijks kan opstaan van de bank en worstelt met de vraag of ze misschien signalen heeft gemist, vertelt ze over Nicholas’ verleden en welk kind hij was, zijn geboorte, de spelletjes die hij speelde, zijn gebaren en uitdrukkingen. Later leert hij autorijden, gaat naar het schoolbal en brengt een meisje mee naar huis.
Wat opvalt is dat er heel veel beschrijvingen zijn van lichamelijkheid: van tederheden, liefkozingen en knuffels. Molly houdt haar zoon ‘klem tegen haar borst, in een grote, verstikkende omarming’, ze ‘duwde zijn glibberige lijfje tegen haar aan en ze rook hem’, ‘ze slaat een badlaken om hem heen en trekt hem in haar armen’. Ze ruikt aan een trui en ademt zijn geur in.
Zijn schoongeboende lijfje ingekapseld in een slaapzak, wiegend in haar armen. Zijn vermoeide hoofd op haar schouder, zijn gezicht in haar nek.
Molly, die haar zoon op een vreselijke manier heeft moeten loslaten, probeert hem met deze herinneringen terug bij haar te brengen. Brockhus schrijft dat Molly haar zoon zelfs liefst terug in haar buik zou dragen, ‘hem met terugwerkende kracht bij haar voegen’.
Het loslaten blijkt uiteindelijk een lang proces te zijn geweest. Een schrijver ziet zo’n evolutie ook als een talig fenomeen:
Hoe meer woorden hij kreeg, hoe verder hij zich van haar weg kon bewegen.
Ook huilen bestaat uit taal:
Ze leert dat huilbuien monologen zijn. Geen troost die precies het verdriet beantwoordt: er is geen antwoord. Als de ander ook begint te huilen, heb je twee monologen tegenover elkaar.
Femke Brockhus heeft een ijzersterke roman geschreven waarin ze opnieuw met een soort ingehouden stilistische kracht het kwaad met het poëtische te lijf gaat. Ze schrijft nog steeds sober en trefzeker en slijpt haar zinnen tot ze perfect zijn. Haar debuutroman en haar tweede roman, Kleine haperende vluchten (2022), werden goed ontvangen maar kregen nooit de aandacht en erkenning die ze verdienen. Femke Brockhus behoort tot de boeiendste hedendaagse Nederlandse auteurs en verdient een doorbraak naar een groter publiek.
Kris Velter
Femke Brockhus – Beesten die je niet mag schieten. De Bezige Bij, Amsterdam. 232 blz. € 22.99.