Recensie: Jan van Mersbergen – De grasbijter
De onderstaande recensie van De grasbijter verscheen voor het eerst in 2001.
Borrelende woede
Gewone mensen als romanfiguur dat is een van de lastigste opgaves voor een schrijver. Flaubert redde zich er aardig mee in Madame Bovary en in Nederland weet iemand als A.F.Th. van der Heijden er gewoonlijk ook wel raad mee. De kunst is het gewone in een roman zo ongewoon mogelijk te maken, goud uit stof te slaan zoals het wel eens genoemd is. De meeste schrijvers beginnen er niet eens aan: ze nemen liever de een of andere interessante schrijfster als personage of een chirurg of een bekend televisiefiguur of een kunstenaar. Of zichzelf.
Jan van Mersbergen doet in De grasbijter een opvallende de poging een ‘gewoon’ figuur tot leven te brengen. Francis woont met zijn hond Cees ergens in Noord-Brabant in een oude en vooral kleine boerderij. Hij heeft nog wat schapen en kippen, maar veel stelt het niet voor, in feite leeft hij zo ongeveer op de armoegrens. Zijn ouders en zusje zijn geëmigreerd, hij probeert zich te redden.
Hij werkt in een groente- en en fruitgroothandel, gaat zo wat om met een stel vrienden uit de buurt – ook ook kleine figuren met een klein huis, een gezin een paar beesten – , ze drinken eens een glas, bezoeken elkaar zo’n beetje en dat is het dan. Francis is vooral eenzaam, dat weet Van Mersbergen scherp voor het voetlicht te krijgen, zonder overigens een al te groot beroep te doen op het medelijden van de lezer, van mij bedoel ik.
Even komt er wat licht in dit geïsoleerde plattelandsleven. Francis geeft zijn krakkemikkige piano weg aan Cecile, bij wie hij heel vroeger in de klas heeft gezeten. Even probeert hij zich te bevrijden uit zijn knellende bestaan, een paar illusies brengen hem in verwarring: over Cecile, over zijn leven. Maar daar blijft het bij.
Van Mersbergen weet met enkele eenvoudig ogende stilistische middelen een geslaagd beeld te geven van een ongewoon gewone man die niet meer in staat is aan zijn eigen onzekerheden te ontsnappen. Hij brengt zijn proza terug tot het allernoodzakelijkste: geen bloemrijke taal of gewaagde redeneringen. Iedere neerbuigendheid is hierdoor uit dit zorgvuldige proza weg geschrapt, de schrijver schreef zich letterlijk deze figuur binnen.
Soms schiet hij door in een al te ver gevoerde psychologisering. Dan staat er bijvoorbeeld:
Toen hij in de deinende bus zat (…) dacht hij aan de man die bij Cecile was, aan zijn naam en aan zijn gebaren, gebaren die hij nooit na zou kunnen doen, en hij haatte die hele cellist en hij wist dat alles aan hem zoveel meer was dan hij ooit zou kunnen zijn.
Dit hadden we allang allemaal begrepen, verzwijg het maar liever.
Een zeer geslaagd debuut, al met al. Op de achtergrond van dit schrijverschap zoemt en lispelt een grote woede, dat is de motor die dit werk voort heeft gedreven. Woede over maatschappelijk onrecht, over het gemak waarmee we langs elkaar leven, over vergeten eenzaamheid. Als ik Van Mersbergen was, zou ik die woede koesteren, uitwerken, lekker laten borrelen en dan zelfs nog wat hoger op laten laaien in het volgende boek. Want woede is de drijfveer van verreweg de meeste grote literatuur.
Kees ’t Hart
Jan van Mersbergen – De grasbijter. Meulenhoff, Amsterdam. 192 blz.
Deze recensie verscheen voor het eerst op 21 december 2001 in de Leeuwarder Courant.