Kadastrale liefde

Jirí Hájicek (1967) is een Tsjechische dichter en romancier die in zijn romans vaak het decor kiest van het Boheemse plattelandsleven van de laatste vijftig, zestig jaar. In De regenstok, uit 2016, is de handeling deels gesitueerd in Ceské Budejovice, hoofdstad van de regio Zuid-Bohemen en deels in Vodnany, geboortestreek van Zbynek, de hoofdpersoon.

Zbynek werkt als administratief beheerder van het (immense) grondbezit van de universiteit van C. Budejovice. Hij geldt als kadastraal-juridisch expert. Hij is getrouwd met Tereza, die als pianolerares werkt aan het plaatselijke conservatorium, en bewoont met haar een prachtig ruim appartement. Beiden lopen tegen de veertig. Ze proberen Tereza’s kinderwens (waarvan die van Zbynek hooguit een afgeleide is) met medisch-specialistische hulp vervuld te krijgen.

Zbynek lijdt aan slapeloosheid. Hoe moe hij ook is – en dat is hij bijna voortdurend in De regenstok -, na twee, misschien drie uren slaap schiet hij wakker, waarna het hem niet meer lukt in te slapen en hij de minuten en de uren aftelt. Hij bezit buiten de stad een perceeltje land waar hij in de zomer soms verblijft in een primitief bouwsel, om zich over te kunnen geven aan weemoed naar zijn plattelandsjeugd, maar dat hij ook gunt aan een schrijver die de eenzaamheid zoekt. Op het land mogen ‘Indianen’ kamperen; wie dat zijn blijft onduidelijk. Hun chief hanteert soms een regenstok om de goden om water te verzoeken, de regenstok van de titel.

De handeling gaat van start als Zbynek door een jeugdliefde gevraagd wordt om advies bij een kwestie rond de verkoop, respectievelijk de erfenis van een stuk grond in de streek waar hij is opgegroeid. Bedenk dat dit soort kwesties in Tsjechië uiterst ingewikkeld kunnen zijn vanwege het communistische verleden (1948 -1989). Waar de staat grond nodig had, werd die onteigend of werden eigenaren gedwongen tot verkoop. Na 1989 werd getracht een en ander zo goed mogelijk recht te zetten, maar dat vergde lange speurtochten door de kadastrale archieven.

De Tsjechen waren tot 1918 onderdanen van de Oostenrijkse keizer, wiens rijk ‘verbureaucratiseerd’ was tot in elk aspect van maatschappelijke activiteit. De Tsjechen lijken daar zeer ontvankelijk voor te zijn geweest en daar blijvende culturele invloed van te hebben ondervonden: geen tuintje, erf, of taartpuntje land of het is omheind of afgerasterd door de eigenaar. Kadastrale beschrijvingen, eigendomsbewijzen, plichten, rechten en afgeleide rechten, noem maar op, ze worden beschouwd als noodzakelijk fundament onder het maatschappelijk gewoel, dat zonder dat fundament binnen de kortste keren in chaos zou eindigen. Als hoofd van de afdeling grondbeheer oefent Zbynek dus in ieders ogen een belangrijke functie uit, een functie waarin een Tsjech niets droogstoppeligs ziet.

Zbynek gaat enthousiast aan de slag, zowel met oude kadastrale kaarten als met het juridisch uitvlooien van de verkoop en de erfrechten, terwijl hij in een staat van lichte opwinding zijn geboortestreek en zijn jeugdvriendin bezoekt. Meermaals en steeds langer, valt Tereza op, die vermoedt dat daar in Vodnany Zbyneks oude liefde opnieuw is opgelaaid. Intussen ontdekt Zbynek dat achter die hele kadastrale- en erfeniskwestie onfrisse praktijken zijn schuilgegaan.

Hájicek vertelt het verhaal met precies die dosis aan lichtvoetige, droogkomische humor, nodig om te kunnen genieten van conversaties over kadastrale kwesties, over slapeloosheid en huis- en paardenmiddeltjes daartegen en over dorpse sociale verhoudingen met hun achterbaksheid. Zijn stilistische talent komt vooral tot uiting in de dialogen. De regenstok is niet geschreven om te schokken. Het is een hoogst aangename roman, die de sfeer van het Boheemse Tsjechië laat ervaren en waarin de auteur de aandacht ook vast weet te houden als hij kadastrale zaken beschrijft.

Hans van der Heijde

Jirí Hájicek – De regenstok. Vertaling Tieske Slim. Nobelman, Groningen. 274 blz. € 24,95.