‘Ik neem de dode vogel aan die opvliegt’

Als omgekeerde Titanen bestormen ‘wij’ in de debuutbundel Neerwaarts verzet van Kris Lauwereys niet de hemel, maar eerder de afgrond. Probeer maar eens op te staan en je los te maken van de grond waaruit je bent voortgekomen. Probeer maar eens een nieuw, eigen geluid voort te brengen als in je strot ‘de tongen van velen’ botsen. De bundel is niet alleen te lezen als een zoektocht van de dichter naar zijn eigen stem in letterenland, maar ook als die van de mens in het algemeen naar zijn betekenis in een wereld waar niets nieuws is onder de zon.

Het openingsgedicht van de bundel over de ‘jonge goden van de afgrond’ doet denken aan ‘het lied der dwaze bijen’ van Martinus Nijhoff:

Hoe fraai die ‘koortsdansers’! Het is of de jonge goden niet loskomen van hun oorsprong: ‘We kregen onze wortels niet doorgeknaagd.’ Door het collectieve perspectief voelt de bundel mythisch aan, alsof de ontwikkeling van de mensheid bezongen wordt: ‘Niet te vallen / is onze enige opgave. Die diepte geven we niet op’, zo sluit het openingsgedicht dubbelzinnig af.

In vier afdelingen, ‘Kaalslag’, ‘Stilstand’, ‘Strijdlust’ en ‘Opstand’ lees je hoe de mens en in het bijzonder de dichter worstelend tot opstand tracht te komen, terwijl zijn wortels hem steeds weer terugbrengen naar waar hij vandaan komt. De worsteling is lijfelijk voelbaar: ‘Misschien kon ik die kamer nooit verlaten, / kreeg ik alles in mijn borst begraven.’ Het is de taal die de ik ‘een nieuwe pen in de mond gelegd’ heeft, maar hoe schrijf je iets nieuws: ‘Er zal altijd iemand zijn die droomt van een begin / dat niet schatplichtig is aan een smeulend einde’. Als je opgroeit, wil je het liefst je oorsprong van je afschudden, een ‘kaalslag’ bewerkstelligen, omdat jij zelf alles anders wil dan je voorgangers ooit hebben gedaan, maar het is of iedere beweging weer ongedaan gemaakt wordt: ‘Niet meer wil ik, dan wat bleef’.

De afdeling ‘Stilstand’ bevat vrijwel allemaal gedichten die uit vier strofen van drie regels bestaan en beginnen met ‘Nu staan we hier’, waardoor de stilstand ook voor de lezer onontkoombaar voelt: ‘Elk woord wordt door zichzelf weerlegd, / tot alles vervaagt. Niets heeft zin’. De zinloosheid van het bestaan, de eeuwige cirkel van leven mondt uit in een absurdistische vlucht die doet denken aan een combinatie van Becketts En attendant Godot en Spenglers Untergang des Abendlandes:

We moesten gaan. Er was te veel
om bij te houden, het dood gewicht
van eeuwen opgestapeld avondlicht.

Het drukte vol geduld de kelen dicht,
tot onze stem niets meer van vuur kon
dragen dan een rode, dalende zon.

Kunnen wij wel leren van de geschiedenis, vraagt de dichter zich af: ‘zwoeren de leerplicht / van de tijd met harde handen af.’ We hopen steeds maar op vooruitgang, dat de mensheid ons ergens brengt waar we nog niet eerder zijn geweest, maar: ‘Elke geboorte is geen veroveringstocht / op de stilte of wat voorafging, maar op onszelf.’ Dat is de paradox van de mens in de tijd: het cyclische tegenover het lineaire.

Toch laat de dichter, de mens, zich niet weerhouden: ‘zeg ik niet: zij die voor mij kwamen / hebben mij de mond gesnoerd’. In de derde afdeling is de strijdlust absoluut voelbaar, wederom in (andere) gelijkvormige verzen. In deze afdeling wordt steeds een ‘je’ direct aangesproken om in actie te komen, terwijl het vergeefse ervan ook hier blijft doorklinken: ‘Alles moet veranderen. Het wordt tijd. / Je raakt jezelf in mij wel kwijt.’

En waar bestaat dan ‘De opstand’ uit? Is die opstand ons wel echt gegeven? Zelfs de verbeelding is geen scheppingsdaad, want ‘alles is er al.’ Lauwereys weet de zware gang van de worstelende mens in prachtige regels te vangen:

Ik neem de dode vogel aan die opvliegt
uit mijn handen. Die vluchtigheid krijgt
niemand weggeslikt. Het blijkt al
herfst – een neerwaarts verzet

fluistert ons terug de aarde in.

Hoezeer Lauwereys ook zijn best doet te laten zien dat er niets nieuws is onder de zon, ik las niet eerder poëzie die zó weerbarstig en lijfelijk haar eigen streven zich los te maken uit wat al geweest is, opheft, en die tegelijkertijd zo universeel is dat de bundel leest als een eeuwenoude mythe, dit alles zo treffend samengevat in de titel van de bundel ‘neerwaarts verzet’. Dit schitterende debuut had vanwege deze duizelingwekkende diepte ook een waardig slotakkoord kunnen zijn.

Dietske Geerlings

Kris Lauwereys – Neerwaarts verzet. Archipel, Herzele. 68 blz. € 20,00.