Recensie: Manon Uphoff – Laat me binnen
Ons oerverlangen naar een thuis
Manon Uphoff voegt met Laat me binnen een nieuwe loot aan haar rijkgevulde stam toe. Verhalen schreef ze altijd al, maar deze bundel kent wat langere verhalen. De lengte schept de mogelijkheid om de werelden van de personages grondiger te verkennen, om langer aan hun zijde te verkeren. Haar compositorische schwung, stilistische flair en behoedzame aftasten overtuigen ook nu weer. In alle drie de verhalen onderzoekt Uphoff via omtrekkende bewegingen het verlangen naar verbinding. De personages zijn allen een buitenstaander en maken in hun verhalen een ontwikkeling door, gedreven door hun queeste naar intimiteit. Aan de hand van Uphoff betreed je behoedzaam hun leefwerelden en verken je samen met hen het onvermogen tot echt contact.
Laat me binnen, het eerste verhaal, opent met die onmacht:
Dit is een verhaal over een jonge vrouw die zich bevond aan de buitenkant, aan de rand. Ja, ze bevond zich daar, en dat was altijd al zo geweest.
De hoofdpersoon, een jonge moeder, volgt op alle dagen hetzelfde patroon. Overdag is ze in de flat waar ze met haar partner en kind woont. ’s Nachts dwaalt ze buiten rond, om de woning heen. Meteen al aan het begin van het verhaal verbant ze zichzelf naar buiten en volgen we haar cirkelende bewegingen rondom haar woning. Ze heeft er seks met wildvreemden, in de bosjes.
Uphoffs hallucinante sfeer (die doet denken aan Fleur Jaeggy’s Waterstandbeelden) verwondert direct. De torenflat waarin de jonge vrouw woont roept de kilte van een gewelf op, met zijn granieten hal vol geur van beitel. De jonge moeder dwaalt en zwerft in ‘een koude, ijzige koorts’, ook al heeft ze voor de buitenwacht een gelukkig leven met haar jeugdliefde Jimmy. Maar wat zochten ze bij elkaar en waarom wist ze op haar zestiende dat ze behoefte had aan iemand zoals hij? Er is ‘ruis op de achtergrond van haar bestaan’, met een jeugd die kort was en vroeg afgesloten. Maar Uphoff zoomt niet in op wat er in dat verleden is voorgevallen. Daar draait het niet om. Wel maakt ze ons getuige van de zoektocht naar ‘flarden van betekenis in de chaos’, naar het vertrouwen om het ‘grijsgrauwe gevoel van leeggezogenheid’ los te laten en volledig op te gaan in het volmaakt veilige omhulsel dat haar gezinsleven is.
In het tweede verhaal is een schrijfster (met sterke overeenkomsten met Uphoff zelf) op zoek naar een frame voor haar zwager, Hussein Hebibović. Ondanks hun wrevelige contact sprak hij mondjesmaat met haar over zijn oorlogservaringen. Uit de brokstukken van die gesprekken en via fragmenten uit haar notitieboekjes die ze schreef toen ze na zijn overlijden twee maanden in zijn woning verbleef, onderzoekt de schrijfster hortend en stotend hoe een mens onherstelbaar gehavend kan raken door oorlog. Het lijkt alsof Hebibović ‘opzettelijk verwoest heeft willen blijven, net als veel gebouwen in de stad’. Terugblikkend op zijn gitzwarte leven laat ze ons door aandachtig observeren doorvoelen waarom we murw worden van afstompend, machteloos kijken naar een aangetast mens.
‘Harold en Linde’ is met 91 pagina’s het langste verhaal in de bundel. Uphoffs brille voert ons geruisloos binnen in dit universum van een zus en broer. Linde is gevallen en kan zich niet bewegen. Ze ligt als een onbeweeglijke klomp in het donker. Hulp zal er niet snel komen, want ze woont afgelegen en alleen op een eiland waar bijna niemand meer permanent wil verblijven. Ze heeft bewust voor dit isolement gekozen, want ze wilde een buitenstaander zijn. Intieme details van anderen zorgen voor paniek. Liggend op de grond kauwt ze op flarden uit haar verleden. Het eerste waar ze aan moet denken is een beeld van een engel dat ze samen haar broer op een begraafplaats vond. In een bezwerend verhaalcontinuüm laat Uphoff Linde mijmeren over haar relatie met haar broer. Had ze meer haar broeders hoeder moeten zijn? Wat was de betekenis van hun gedeelde jeugd, ‘van hun gezamenlijke maar van elkaar verschoven verleden’? Linde bestudeert zijn kunst, zijn likes onder haar foto’s, ‘op zoek naar een code die het verschil tussen hun levenspaden zou verduidelijken’. Linde voelt leegte terwijl ze morrelend aan half vermolmde herinneringen tast naar betekenis. Wij ervaren juist steeds meer verbinding: met Linde en Harold, maar ook tussen die twee.
Wie gehoor geeft aan Uphoffs lokroep Laat me binnen zal cirkelen rond de aard en structuur van ons oerverlangen naar een thuis. En dat in een wereld die bevolkt wordt door mensen die ‘verbluffend voorspelbaar’ zijn ‘in hun wreedheid’. Uphoffs precieze taal vol stilistisch vernuft (zoals ‘mos dat veerde als kussentjes op kattenpootjes’), haar gedreven gepeuter in de psyche van personages en de uitmuntende composities doen je weer beseffen dat zicht ‘een ontoereikend en onbeholpen zintuig’ is. Alleen als we van buiten naar binnen willen keren in verhalen zoals van Manon Uphoff zullen we gaandeweg iets leren over wat het betekent om mens te zijn, te midden van andere mensen.
Miriam Piters
Manon Uphoff – Laat me binnen. Querido, Amsterdam. 208 blz. € 21,99.