Identiteiten, stereotypen en residuen van racisme

Ik ben geen racist, maar …, van Meike Vroom, is een studieboek, naar ik aanneem voor een publiek van hogeschoolstudenten, gezien Vrooms werkterrein. Vroom is onder meer lector aan de opleiding Toegepaste Psychologie van de Antwerpse Thomas More Hogeschool. In haar boek richt zich soms rechtstreeks tot haar lezers. Zo begint de inleiding met: ‘Wow, jij durft! Blijkbaar ben je door de titel van dit boek getriggerd om het te lezen.’ En de lezer die het tot bladzij 123 heeft gebracht van het totaal van 180 bladzijden, leest daar: ‘Ik ben heel dankbaar dat je dit boek tot hiertoe hebt gelezen. Dat was vast niet altijd evident.’ Misschien werkt dat goed bij Antwerpse hogeschoolstudenten, maar veel lezers zullen het gevoel krijgen als kinderen toegesproken te worden.

In het eerste deel, getiteld Achteruitkijken, gaat Vroom uitgebreid in op ‘identiteit’, de lezer aanzettend tot zelfonderzoek. Waarbij ze, even kritisch als moedig ook haar eigen ‘zelf’ op het spel zet. Op het eerste gezicht lijkt het misschien terecht om, zoals Vroom doet, identiteit op te splitsen en te nuanceren. Maar als het resultaat een wiel is van veertien deelidentiteiten, die elk nog weer in drie categorieën worden verdeeld, moet de conclusie toch zijn dat het begrip ‘identiteit’ in deze vorm maar beter overboord wordt gezet. Ook al omdat wat ‘identiteit’ wordt genoemd, een lading dekt van twijfelachtig allooi. Sinds Kwame Anthony Appiah De leugens die ons binden publiceerde (2018, vertaling in 2019) horen we dat ook te weten, maar helaas ontbreekt dat boek in Vrooms literatuurlijst.

Pseudowetenschappelijk racisme kwam op in de negentiende eeuw, beleefde zijn hoogtijdagen niet toevallig tijdens de jaren van koloniale uitbuiting, maar werd na de Tweede Wereldoorlog collectief veroordeeld. Sindsdien noemt alleen nog een hele kleine groep van extreemrechtse ‘white supremacists’ zichzelf aanhanger van een racistische ideologie. Vanzelfsprekend geldt de Holocaust als grootste catastrofe, aangericht in de naam van racisme, maar tot die catastrofes behoren ook de eugenetische en segregatiewetten en de massasterilisaties, deels in sommige staten nog ver na 1945 van kracht, respectievelijk uitgevoerd. Daar spreken we inmiddels allemaal onze afschuw over uit en terecht, maar een paar eeuwen van denken in termen van tegenstellingen als ontwikkeld/primitief, beschaafd/onbeschaafd en superieur/inferieur, tegenstellingen allemaal al dan niet biologisch-genetisch verklaard, hebben wel degelijk sporen in het denken van velen getrokken. Die sporen zijn misschien vervaagd, maar zeker niet verdwenen. Bijna iedereen verwerpt racisme, maar velen uiten zich soms racistisch zonder zich daarvan bewust te zijn, of bestempelen hun racistische uitingen als onschuldig, nu juist omdat ze racisme immers verwerpen.

Een mooi voorbeeld daarvan is de jaarlijkse opwinding als Sinterklaas in Spanje aanstalten maakt voor zijn tocht naar het noorden, vergezeld door zijn knechten. De traditie wil dat dat zwarte pieten zijn. Die traditie, die overigens zo oud niet is, is geboren in een tijd dat racistische stereotypen en vooroordelen gemeengoed waren. Met schoensmeer glimmend zwart geschminkte pieten acteerden (en acteren, waar dit nog in die vorm wordt georganiseerd) die stereotiepe kenmerken, kenmerken die ouderen nog kennen van bijvoorbeeld Jimmie van de Sjors-en-Sjimmie-strips van hun jeugd, zoals: naïef, kinderlijk en zich uitend in gebrekkige simpletons-taal.

Was en is dat vertoon van racisme? Dat lijkt me wel. Was, toen deze traditie nog niet ter discussie stond, iedereen een racist die dat leuk vond? Dat lijkt me niet. Niet nadenkend, dat misschien wel. Vroom komt met een watermetafoor: we zwommen in water dat gekleurd was door racisme, waardoor we op zijn minst beïnvloed werden door – als normaal ervaren! – racistische denkbeelden en praktijken. Maar dat water is zo racistisch gekleurd niet meer, dankzij een al een decennialang vliedende, krachtige stroom van inzichten van wat er mis is met racisme, om maar even vast te houden aan Vrooms metafoor. Kun je mensen bestempelen als racisten die desondanks willen vasthouden aan een traditie met racistische kenmerken, omdat zij vinden dat ze hun culturele identiteit verloochenen als ze er afstand van doen? Me dunkt van wel. Overigens spreekt de agressie waarmee zij de anti-zwarte-piet-activisten tegemoet treden racistische boekdelen.

Vroom beschouwt uiteindelijk kleur, klasse, privileges en het geheel van deelidentiteiten allemaal in relatie met ongelijkheid, er naar strevend lezers zich ervan bewust te laten worden dat geprivilegieerde sociale posities in het algemeen niet zozeer het resultaat zijn van talent en inspanning, als wel veeleer van toedeling op basis van kleur en klasse. Goed gezien, maar Vroom had het pregnanter kunnen uitdrukken.

In het tweede deel, Vooruitblikken getiteld, probeert Vroom met veel omhaal van woorden de lezers aan te zetten om wat zij hebben geleerd toe te passen op hun eigen denken en gedrag. En dan gaat het vooral om de witte lezers, die Vroom voorhoudt zichzelf er goed van bewust te zijn dat ze geprivilegieerd zijn.

Ook moeten zij zich bewust worden van het stereotiepe karakter van hun denkbeelden over anderen. Stereotypen zijn generalisaties, vaak hele ruwe generalisaties bovendien, die als zodanig een zeer gebrekkige relatie met de werkelijkheid hebben en daardoor tot ‘fout’ gedrag kunnen leiden. Dat inzicht moet worden uitgebreid tot identiteiten. Dat laatste komt in Vrooms boek onvoldoende uit de verf.

Hans van der Heijde

Meike Vroom – Ik ben geen racist, maar …. Borgerhoff & Lamberigts, Gent. 180 blz. € 22,99.