Calvinistische januskoppen

Nederlanders mogen zich graag op de borst kloppen. Ze voelen zich een tolerant volkje, dat waarden als vrijheid, gerechtigheid en democratie hoog in het vaandel voert. De vraag is natuurlijk wel waar dat positieve zelfbeeld op gestoeld is. Om daarop een antwoord te vinden, doken neerlandica Saskia Pieterse en theologe Janneke Stegeman in de archieven. Van die zoektocht doen ze verslag in hun boek Uitverkoren, met als ondertitel Hoe Nederland aan zijn zelfbeeld komt.

De schrijvers gaan vooral te rade bij denkers die met hun ideeën invloed hebben uitgeoefend op de wijze waarop Nederlanders zichzelf, en de wereld en de mensen om hen heen, door de eeuwen heen hebben beschouwd. Ze richten hun blik daarbij vrijwel uitsluitend op calvinisten, die volgens hen een onuitwisbaar stempel hebben gedrukt op de Nederlandse volksaard en wereldbeschouwing.

Gelijk al in de inleiding van hun boek halen Pieterse en Stegeman de invloedrijke Zeeuwse predikant Godefridus Udemans (1581-1649) aan.

Voor Udemans was de echte Nederlander calvinistisch, Wit en vrij. Dat zouden eeuwenlang dragende elementen blijven van het Nederlandse zelfbeeld. […] Calvinisten zagen de inwoners van de Republiek als een volk met een bijzondere verbinding met God. Dat wilde zeggen: ze waren door God uitverkoren om de ware religie te verspreiden.

De calvinisten mochten in de Republiek dan wel vele touwtjes in handen hebben, ze waren en bleven altijd een minderheid. En dus moesten ze zich zien te verhouden tot andere protestanten, katholieken en joden binnen de landsgrenzen, en tot moslims en heidenen in verre landen die al snel ten prooi vielen aan het kolonialisme.

De calvinisten mochten zich daarbij graag spiegelen aan het Bijbelse volk Israël. ‘Nederlandse calvinisten waren het nieuwe uitverkoren volk’, schrijven Pieterse en Stegeman. ‘Ze hadden die positie overgenomen van de Joden, het Bijbelse volk van God. De Joden hadden Christus niet erkend en hadden daarmee hun positie verloren. Calvinisten waren verheven boven alle anderen: katholieke ketters, Joden, moslims en ‘heidenen’. God had hen speciaal begenadigd, terwijl anderen blind waren en in duisternis leefden.’

In de hoofdstukken die volgen, doen de auteurs uitgebreid uit de doeken hoe calvinisten in de loop der eeuwen hun visies ontwikkelden op andere volkeren, rassen en geloven, slavernij en kolonialisme. Zo proberen ze de suprematie in kaart te brengen waarmee het calvinisme de blik op de rest van de wereld richtte. Telkens weer blijkt dat de vrijheid en de tolerantie waarop calvinisten zich zo graag mochten beroemen altijd beperkt bleven tot de eigen groep. ‘De ander’ stond altijd op achterstand, en zou zich nooit met de ware (calvinistische) gelovigen kunnen en mogen meten; afstand moest er blijven. In een interview met dagblad Trouw zei Stegeman over de traditie waarin ze zelf opgroeide: ‘Er was helemaal geen oog voor de manier waarop in onze geschiedenis protestantisme is verbonden met macht, en met uitsluiting en ongelijkheid, en ook niet voor hoe dat werkt’. In hun boek richten Pieterse en Stegeman de blik op die uitsluiting en ongelijkheid waarmee calvinisten de wereld en de mensen om hen heen beschouwden. Het degraderen van iedereen die niet behoorde tot het ‘ware geloof’ blijkt door de eeuwen heen een constante geweest te zijn.

Hoe interessant, en pijnlijk, hun bevindingen ook zijn, de auteurs zijn er niet in geslaagd de ondertitel van hun boek (Hoe Nederland aan zijn zelfbeeld komt) waar te maken. Ze gaan er als vanzelfsprekend vanuit dat er een rechte lijn loopt van de Synode van Dordrecht (1618-1619) via Abraham Kuyper (1837-1920) naar onze hedendaagse, volstrekt geseculariseerde samenleving. En dat is wel erg kort door de bocht. Het zelfbeeld van de hedendaagse Nederlander zal ongetwijfeld mede zijn gevormd door die calvinistische erfenis, maar hoe dat proces precies heeft plaatsgevonden, daar zal aanvullend onderzoek voor nodig zijn.

Desondanks doen Pieterse en Stegeman met hun ‘navelstaarderig boek’, zoals ze het zelf noemen, een ‘poging om het geweld tegen de Ander dat in het Nederlandse zelfbeeld systematisch wordt ontkend zichtbaar te maken’. De calvinisten vertoonden altijd een januskop: terwijl ze zichzelf en hun eigen deugden ophemelden, lieten ze nooit na om katholieken, Joden, moslims en heidenen te wijzen op hun eigen, mindere plaats in het calvinistische universum. Die keerzijde, de minachting voor anderen, lijkt zich de laatste tijd in toenemende mate te doen gelden. Wie dit boek gelezen heeft, kan niet anders dan concluderen dat er niets nieuws onder de zon is.

Roeland Sprey

Saskia Pieterse en Janneke Stegeman – Uitverkoren. Hoe Nederland aan zijn zelfbeeld komt. Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam. 254 blz. € 24,99.