Echt zo huachafo

14 april 2025, sterfdag van Mario Vargas Llosa. Een Nobelprijswinnaar die in Parijs en Spanje woonde en wiens verhalen zich over de hele wereld afspelen. Zijn hart is altijd in Peru gebleven, waar zijn debuutroman De stad en de honden en magnum opus Gesprek in De Kathedraal over gaan. In 1990 deed hij er een gooi naar het presidentschap, om te verliezen van Alberto Fujimori, de latere sterke man wiens juridische strapatsen van tijd tot tijd de Nederlandse krant halen. Vargas Llosa bleef betrokken bij zijn geboorteland, getuige ook Ik draag mijn stilte op aan jou (Le dedico mi silencio), dat dit jaar in het Nederlands is verschenen. Volgens het nawoord zou het zijn laatste roman worden; hierna wilde hij alleen nog een essay over Sartre schrijven. Misschien is dit boek echter geschikter als zwanenzang: een ode aan de tweede grote Peruaanse bijdragen aan de wereldcultuur, de auteur zelf niet meegerekend.

Had u die bijdragen even niet scherp, dan bent u de enige niet. Ook de Peruanen hebben onvoldoende besef van de waarde van criollo-muziek en huachafo. Alleen Toño Azpilcueta vraagt onvermoeibaar aandacht voor de muziek die is ontstaan uit de mengelmoes van inheemse, Spaanse en Afrikaanse invloeden en van onderaf langzaam de maatschappelijke ladder heeft veroverd. Met zijn stukjes in tijdschriften kan hij zijn gezin amper onderhouden, maar hij heeft wel alle artiesten van Peru leren kennen. Dacht hij. Als hij de onbekende Lalo Malfino gitaar hoort spelen, heeft hij ‘het gevoel dat die muziek hem doorboorde, zijn lichaam binnendrong en samen met zijn bloed door zijn aderen stroomde.’
Helaas is Malfino even later dood. Toño besluit een biografie aan hem te wijden, maar niemand kan hem echt wat vertellen over de Afroperuaanse jongen. Het hindert niet. Hij verbreedt zijn focus, schrijft, gooit weg en herschrijft als een bezetene en beslaat uiteindelijk de ganse Peruaanse volksaard in een pleidooi voor een door muziek verenigde multiraciale samenleving.

Die volksaard is huachafo: een soort combinatie van sentimentaliteit, volkse feestjes, kitscherige smaak, Keeping up appearances en Ruttiaans gebruik van verkleinwoordjes. Dit alles wordt uiteengezet in hoofdstukken die uit Toño’s boek lijken te komen. Zo krijgen we zijn verschuivende denken mee, van bandjes in volkswijken tot geraaskal over de Inca’s. Want zonder te veel te verklappen kunnen we wel stellen dat het project Toño boven het hoofd groeit.

In de Engelse vertaling van De avond is ongemak werd het Sinterklaasjournaal een kerstprogramma – te Nederlands voor een internationaal publiek. Het is de tragiek van vertaalde literatuur. Boeken geven toegang tot nieuwe werelden, maar als zo’n wereld te veel vreemde elementen bevat, voelt de lezer zich er niet thuis. Verwijzingen naar Mozart, een whisky of Dieuwertje Blok zijn nu eenmaal vertrouwder dan Chabuca Granda (een zangeres) of pisco (een sterk alcoholische druivendrank). In dat opzicht spaart Vargas Llosa zijn westerse lezers niet. Hij haalt talloze (ons on)Bekende Peruanen aan en het kernbegrip huachafo is even onvertaalbaar als gezelligheid. Vertaalster Sabarte Belacortu deed het enige juiste in dergelijke situaties en heeft namen en begrippen toegelicht in een uitgebreid notenapparaat. Belangrijker is haar advies om bij het lezen Peruaanse wals op te zetten. Toño’s helden spelen rustige zomeravonddeuntjes. Het is niet erg swingend voor het moderne oor, maar verrijkt de leeservaring en bereikt zo wat literatuur hoort te doen: andere culturen bekender en beminder maken.

Men moet Toño zijn opsomming van Peruaanse prominenten dus niet aanrekenen. Lastiger zijn de herhalingen; hij kan rustig vijf keer in net andere woorden uitleggen hoe de wals zich van de lagere naar de hogere klassen verspreidde. Als je deze fragmenten interpreteert als opeenvolgende aanzetten voor zijn boek, kan dat een leuk spelletje met de lezer zijn. Zijn schepper lijdt echter aan dezelfde kwaal. Toño heeft een beperkte kring mensen om zich heen. Telkens wanneer Vargas Llosa een van hen ten tonele voert, is het om een vast stukje te spelen. Zijn sloof van een vrouw en goedzak van een buurman steunen Toño zonder iets te begrijpen van zijn theorieën. Bezoekjes aan een echtpaar van gemengde afkomst zijn standaard aanleiding tot een lyrische beschouwing over hun kleurenblinde liefde, en bij een bevriende zangeres draait elk gesprek om zijn onbeantwoorde gevoelens voor haar. In deze interacties zit wel variatie, maar het gevoel blijft dat al deze personages alleen bestaan om ontwikkelingen in Toño’s gemoedstoestand te weerspiegelen. Hetzelfde geldt voor zijn rattenfobie; de aanvallen komen te periodiek terug om meer te zijn dan een bewust motief.

Misschien moet je Ik draag mijn stilte op aan jou ook niet lezen als drama of psychologie. Het is een ideeënman over hoe muzikanten een sterk verdeeld land kunnen verbinden:

Zij hadden dit land diepgaand veranderd en het weer belangrijk gemaakt, zoals het was tijdens het Incarijk, maar nu niet vanwege indrukwekkende tempels, paleizen en veroveringen, maar door de manier waarop de Peruanen zich zonder complexen of vooroordelen met elkaar vermengden en langzaam maar zeker die geïntegreerde staat vormden waarin iedereen het recht zou hebben om als mens en niet als dier te worden gezien en behandeld, en waarin er vooruitgang zou zijn en de mensen respect voor elkaar zouden hebben: een modelland voor de rest van Latijns-Amerika.

Zo’n stelling roept hier dezelfde scepsis op als sportcommentators op de televisie. Verbroedert voetbal, of verdeelt het juist? Fans definiëren zich vaak ten opzichte van buitenstaanders, ook in de muziekwereld. Het langharig Beatlestuig dat zich afzet tegen Chopinminnende ouders, hiphop die de uitsluiting door de meerderheidsmaatschappij bezingt. Misschien heeft Toño gelijk en is de criollo-wals hier de uitzondering op, maar terloopse opmerkingen als ‘een echte Peruaan was namelijk een mesties, een halfbloed’ suggereren dat zelfs de voorstanders van verbinding niet vrij zijn van vooroordeel. Een andere lezing is dat muziek, huachafo, gezelligheid, je in ieder geval het gevoel geven één te zijn met je medemens, en die conclusie is, hoewel wat sentimenteel en huachafo, het onthouden waard.
Dit laatste boek zal eerdere werken als Gesprek in De Kathedraal of Het feest van de bok niet van de troon stoten, maar sluit een rijk oeuvre mooi af. De schrijver keert terug naar zijn moederland en brengt de maatschappelijke thema’s mee die hem een carrière lang bezighielden. Tegelijkertijd laat hij zich als walsfan op hoge leeftijd van een onverwachte kant zien. Het blijft jammer we nooit zullen weten wat hij nog over Sartre kwijtwilde.

Tobias Wijvekate

Mario Vargas Llosa – Ik draag mij stilte op aan jou. Uit het Spaans vertaald door Mariolein Sabarte Belacortu. Meulenhoff, Amsterdam. 256 blz. € 22,99.