Recensie: Daphne du Maurier – Rebecca
Over de dode niets dan goeds
Een landgoed, een weduwnaar, diens nieuwe bruid en de schaduw van haar voorgangster. Rebecca (1938) heeft alles in zich voor een spannende bioscoopavond. De eerste verfilming, door Alfred Hitchcock, volgde al na twee jaar, daarna waagden Indiërs, de Britten, de Italianen en Netflix zich eraan. Dat het verhaal blijft inspireren is niet vreemd. Daphne du Maurier versmelt alledaagse en occulte angsten tot een spanning die tijdloos aanvoelt.
Een jonge gezelschapsdame begeleidt haar opdrachtgeefster naar Monte Carlo. Daar ontmoet ze Maximilian de Winter, de eigenaar van het beroemde Engelse landgoed Manderley, wiens vrouw het jaar daarvoor op tragische wijze om het leven is gekomen. Hij staat zo ver boven haar, zij ‘hoort niet tot het type waar mannen mee willen trouwen.’ De vertelster gelooft hem dus niet wanneer hij haar op de laatste dag ten huwelijk vraagt, maar ze zegt ja, want ze is allang verliefd op hem. Toch hangt er vanaf het begin een sluier over hun toekomst. Terwijl hij terloops zijn aanzoek doet en haar partjes mandarijn voert, droomt zij weg over Mandelery, en proeft pas na een tijd hoe bitter de vrucht is.
Te Manderley ingetrokken ondergaat de bruid de verplichte kennismakingen met het personeel, de familie en de lokale bovenklasse. En bij elke ontmoeting voelt ze hun oordeel: wat ziet hij in dit wicht? Wat is zij, vergeleken met Rebecca? Rebecca, Rebecca. De tweede mevrouw De Winter, letterlijk naamloos tot haar huwelijk, probeert haar obsessie te verbergen om de arme Maxim niet te herinneren aan het ongeluk van zijn volmaakte vrouw. Maar haar voorgangster is overal. Haar naam ligt op alle lippen, haar kunst siert de vertrekken, haar brieven vullen de lades. En dan is er mevrouw Danvers, de huishoudster, die haar oude meesteres trouw blijft voorbij de dood.
Alsof ze de vierde van de gezusters Brontë is trekt Du Maurier schaamteloos alle registers van het gothic-genre open. Het begint met de openingszin ‘Vannacht droomde ik dat ik weer naar Manderley ging.’ Het huis barst van de dode bloemen, en de levende zijn uiteraard bloedrode rododendrons. Niemand komt in de westelijke vleugel, waar Rebecca haar kamers had en waar je de zee die haar opeiste hoort ruisen. Er is een gemaskerd bal en er zwerft een verstandelijk beperkte pachterszoon rond die een geheim over Rebecca lijkt te willen vertellen. Het zegt iets over de kracht van generaties fictie dat deze elementen alleen voldoende zijn om een constant onbehagen op te roepen. Rebecca heeft geen paranormale krachten nodig om aanwezig te zijn. De griezeligste scène is wanneer mevrouw Danvers de vertelster aantreft in Rebecca’s kamer:
‘Hier ligt haar nachtjapon in de zak. U hebt eraan gezeten, niet? Dit is de nachtjapon die ze het laatst gedragen heeft voor ze stierf. Wou u die nog eens aanraken?’ Ze haalde de nachtjapon uit de zak en hield die mij voor. ‘Voel eens, houd haar vast,’ zei zei, ‘wat zacht en licht is ze, hè? Ik heb haar niet gewassen sinds ze haar voor het laatst gedragen heeft.’
Deze scène combineert een morbide dreiging met de schaamte van het betrapt worden. Zo vermengt Du Maurier voortdurend de angsten van kinderen en personages uit horrorfilms met zorgen die haar lezers ook kunnen hebben. De schaduw van Rebecca is één met de minderwaardigheid van haar opvolgster. Maxim is al op haar uitgekeken. Hij streelt haar zoals zij de hond Jasper streelt. ‘Ik was Jasper weer,’ stelt ze vast wanneer hij haar na een ruzie een glimlach schenkt. Logisch. Zij zal nooit Rebecca’s smaak, charme of afkomst hebben. Ze is uiterst beleefd tegen de bediening en verraadt daarmee slechts dat ze geen echte dame is. Ze zal nooit mevrouw De Winter zijn. Ze bevestigt het zelf op pijnlijke wijze wanneer ze voor het eerst de telefoon opneemt, er naar haar gevraagd wordt en ze automatisch antwoordt met ‘Ik vrees dat u zich vergist, mevrouw De Winter is al meer dan een jaar dood.’
Na het bal vallen de maskers af, en het boek schakelt van Brontë naar Agatha Christie. Het is onverminderd spannend, maar het gevaar wordt concreter en kruipt daardoor minder onder de huid. De ontknoping laat een merkwaardig amorele indruk achter. Bij een romance – wat dit goedbeschouwd is – hoort een eind goed al goed, maar ik weet niet of de De Winters dat krijgen, noch of ze het verdienen.
Du Maurier is niet vies van effectbejag en wordt niet moe Maxims echtgenotes te contrasteren. Maar overdrijving is nu eenmaal het punt van een obsessie, en wat goed is hoeft niet subtiel te zijn. En hier is niet alleen het plot goed, maar ook de uitwerking. De kracht zit in de details: de schrijnende scènes en de observaties van de vertelster, die na vele jaren een nietsontziende blik op haar jongere zelf en dier omgeving richt. Haar hoop, vernedering en angst zijn tastbaar, en hoe ver Manderley ook van de werkelijkheid verwijderd is, het voelt even echt als een boze droom.
Tobias Wijvekate
Daphne du Maurier – Rebecca. Uit het Engels vertaald door J.N.C van Dietsch. De Geus, Amsterdam. 382 blz. € 12,99.