De innerlijke hel

‘Wat een puinhoop is alles in amper vierentwintig uur geworden,’ zegt de Nederlandse consul Eduard op een gegeven ogenblik in Het inferno van Slauerhoff van Luuk Imhann. En hij heeft gelijk, want er is een moord gepleegd, de moordenaar is ook gedood, er komen een paar zelfmoorden langs, er vindt overspel plaats, de vrouw van de consul loopt weg en een joodse vrouw moet vluchten om maar iets te noemen. De voormalige scheepsarts Slauerhoff die in 1934 een praktijk in geslachtsziekten in Tanger runt, sleept zich van het ene incident naar het andere.

Deze overdaad aan gebeurtenissen overwoekert een beetje de hoofdlijn in de roman: de verwerking van het verlies van zijn zoontje die twee jaar eerder levenloos geboren werd. Jan Slauerhoff is ver weg van zijn geboorteplaats Leeuwarden en is nog steeds bezig met rouwen. In gedachten is hij daarover in gesprek met zijn vrouw, de danseres Darja Collin, die hem zijn vlucht verwijt. Nogal letterlijk worden de gevoelens benoemd: ‘Zou hij ooit nog kunnen varen zonder het gevoel te hebben op de vlucht te zijn?’ Of met een alwetende verteller die aan het invullen is:

Slauerhoff beschreef in zijn dagboek zijn zachte hart. Te veel liefdeloze maanden in een liefdeloze stad. En hij had liefde nodig om woorden te vinden voor zijn verlies. Zonder vrouw aan zijn zijde was hij niets. Zonder Darja was hij nergens zeker van en dacht hij te veel aan het blauwe lijfje. Dan werd alles zwart voor zijn ogen.

Imhann heeft zich grondig gedocumenteerd, het drie pagina’s tellende nawoord noemt diverse boeken en tientallen schrijvers die ter inspiratie hebben gediend, maar desondanks komt het verhaal niet echt tot leven. Dat komt onder meer door de nadrukkelijke aanwezigheid van literaire verwijzingen. Het begint bijvoorbeeld nogal hoogdravend met ‘Zing, muze’. De literaire vrienden uit Nederland worden continu genoemd, maar krijgen niet echt een rol in het verhaal. Gelukkig maar, anders was het nog overvoller geworden. Daarnaast wordt het hele verhaal gelardeerd met dichtregels die de ‘sirenen van Slauerhoff’ inbrengen. ‘Ik vrees dat ik niet in Nederland kan wonen,’ zegt Slauerhoff en dan komen de sirenen met een regel die in een schrijfletter weergegeven wordt ‘alleen in mijn gedachten kan ik wonen’. Ik dacht dat het ‘gedichten’ in plaats van ‘gedachten’ moest zijn en hop je bent weer uit het verhaal.

Daarnaast heeft Imhann gekozen voor een verteller die alles uitlegt. ‘Op zijn dienblad had hij pijpjes liggen met kif, de hasj waar Tanger om bekendstond.’ Of die nogal pathetische conclusies trekt: ‘En toch ging hij door, de schrijver, die de woorden had gevonden, omdat hem niets restte dan door te gaan. Omdat zijn innerlijke hel hem niet zou beletten te leven. Te leven!’ Ondanks het boeiende leven en het op zich interessante gegeven om een dag uit het leven van Slauerhoff te beschrijven, twee jaar voor zijn dood, had de muze wel iets minder nadrukkelijk mogen zingen.

Coen Peppelenbos

Luuk Imhann – Het inferno van Slauerhoff. Querido, Amsterdam. 320 blz. € 24,99.

Deze recensie verscheen in een iets kortere versie eerder in de Leeuwarder Courant en het Dagblad van het Noorden op 23 mei 2025.