De taal van een politieke pestkop

In 2009 werd Geert Wilders, sinds 2006 fractieleider van de PVV, het gesprek van de dag met zijn provocerende voorstel om in Nederland een ‘kopvoddentax’ in te voeren. Verontwaardiging alom natuurlijk. Nou ja, alom? Het islamofobe deel van het publiek gnuifde en sommigen verwezen naar het Engelse towelhead, handdoekhoofd: dat kon en mocht toch ook? Bij alle opwinding verdween naar de achtergrond dat Wilders dat woord alleen maar had gebruikt om maximale media-aandacht te genereren. In de Kamer kwam niemand op het idee om hem in het debat de simpele vraag te stellen hoe hij de praktische uitvoering van zo’n maatregel voor zich zag. In 2014, op de avond van toenmalige verkiezingen, stelde Wilders zijn enthousiaste aanhangers de vraag of zij meer of minder Marokkanen wensten. Om op het gescandeerde ‘minder, minder’-antwoord laconiek te reageren met een huiveringwekkend ‘Dan regelen we dat’.

Wilders is nu al negentien jaar fractieleider en allesbepaler van de PVV en zijn kopvoddentaks en ‘Dan regelen we dat’ dateren van respectievelijk zestien en elf jaar geleden. Komt een pas onlangs verschenen boek als Robbert Wigts Kopvoddentaal, over de taal en debatteerstijl van Geert Wilders, dan niet erg laat? Wigt schreef eerder Supergaaf, over de taal van Rutte. Dat boek kwam uit in 2023, ook erg laat. Zouden Wigts boeken bedoeld zijn als studies naar de taal en de debatteertrucs van politici met een lange staat van dienst, die op het punt staan de Nederlandse politiek te verlaten? Mogen we de verschijning van Kopvoddentaal opvatten als teken dat Wilders binnenkort de towel in de ring gooit?

Wilders is gevat, ad rem en geestig. Geestig zijn is niet hetzelfde als gevoel voor humor hebben, het laatste impliceert (ook) spot kunnen drijven met eigen falen en zwakheden. Ik geloof niet dat Wilders daar ooit blijk van gegeven heeft. Gevat, ad rem en geestig zijn, zijn geduchte wapens op de debatvloer. Wilders heeft bovendien lak aan mores van parlementair fatsoen en schrikt niet terug voor grensoverschrijdende grofheden. Hij is dus een gevreesd tegenstander in debatten. Niet elk politiek debat is een vechtdebat. Soms gaat het erom ‘common ground’ te vinden om compromissen te kunnen sluiten. Aan dergelijke debatten doet Wilders niet mee. Misschien omdat de PVV slechts uiterst zelden concrete beleidsvoorstellen doet met enige compromisruimte en liever provoceert met kopvoddenbelastingen. Je zou ook kunnen zeggen dat Wilders als politicus altijd in de campagnestand staat. Dat zie je terug in zijn argumentaties, waarin de belangrijkste plek wordt ingenomen door het argumentum ad populum: ‘Iedereen ziet toch dat…’, ‘Heel Nederland schreeuwt om actie’, ‘Veel Nederlanders zijn het spuugzat’, ‘Nederland vergeeft u dat nooit’, enzovoort. Deze voorbeelden zijn maar een kleine greep uit de door Wigt geciteerde. Het argumentum ad populum is overigens een drogreden. De claim de vertolker te zijn van wat ‘de Nederlanders’ vinden, is nergens op gestoeld. En ook al zou het zo zijn dat velen X vinden, dan nog volgt daar niet uit zij gelijk hebben. Framing, de zaken in het door jou gewenste perspectief plaatsen, is een ander talent van Wilders, aldus Wigt. Om het even over welke grote maatschappelijke kwestie wordt gedebatteerd, Wilders slaagt er steeds weer in die in het perspectief van immigratie te plaatsen. Ook als anderen dat bestrijden, bereikt hij zijn doel: dat het over immigratie gaat.

Wigt laat uitgebreid Klaas Dijkhoff aan het woord, voormalig VVD-bewindspersoon en van 2017 tot 2021 fractievoorzitter in de Tweede Kamer van de VVD. Dijkhoff noemt Wilders een pestkop. Die, eigen aan pestkoppen, altijd doelwitten kiest die het minst tegen hem opgewassen zijn. Aan zijn eigen confrontaties met Wilders bewaart hij niet echt plezierige herinneringen. Niet omdat ook hij doelwit werd van pesterige grappen, want dat werd hij niet, hij is immers een sterke debater. Maar ‘Met Wilders is er nooit een constructief debat met als doel inzichten te krijgen in de kracht van elkaars standpunten of om oplossingen te vinden.’

Wilders mijdt tv- en radiotalkshows en laat zich niet interviewen. Daar zal behalve het idee dat het hem electoraal niks oplevert, ook zijn pestkop-karakter debet aan zijn: de kans is te groot geconfronteerd te worden met lieden die hem verbaal aan kunnen. Als dat zo is, zegt dat ook veel over de debat-vaardigheden, of beter: het gebrek daaraan, van veel Tweede Kamerleden. 36 van die 149 kun je dat gebrek niet kwalijk nemen: die zijn door Wilders persoonlijk geselecteerd voor zijn PVV-kieslijst, op basis van het criterium hem gedwee te zullen volgen en niet voor de voeten te lopen. Zij blinken in de Kamer alleen uit in napraten van Wilders en absentie. Maar de resterende 114? Na elke provocatie van het kopvoddentaks-soort spreken die hun morele verontwaardiging uit, de ene na de andere en de ene de andere herhalend. Natuurlijk, ieder moet (ook) de eigen achterban bedienen, maar we weten al jaren dat het grote publiek niet van dergelijke morele verontwaardiging onder de indruk raakt. Een substantieel deel waardeert Wilders nu juist om zijn vermogen morele opwinding te genereren op elk door hem gewenst moment. Wigt heeft alleen Klaas Dijkhoff en Stephan van Baarle, sinds 2023 fractievoorzitter in de Tweede Kamer van Denk, gevraagd naar hoe zij hun confrontaties met Wilders hebben ervaren en wat zij adviseren. Alleen Dijkhoff suggereert dat je behalve, of in plaats van meezingen in het koor van morele verontwaardiging, Wilders vaker de simpele vraag moet voorleggen of en zo ja hoe uitvoering gegeven kan worden aan wat hij voorstelt.

Vergis ik me of is de afbladdering van Wilders’ imago al begonnen? Ruim een jaar neemt nu de PVV deel aan de kabinetscoalitie. Als fractieleider van de grootste coalitiepartij waakt Wilders natuurlijk over ‘zijn’ ministers, die hij ertoe aanzet met hun beleid gestalte geven aan het PVV-pakket van eisen en wensen, maar voor wie hij ook moet opkomen in de Kamer. Hoe doen die het eigenlijk? Agema (VWS) denkt nog steeds dat je gaten kunt dichten met andere gaten en wekt een steeds hulpelozer indruk. Klever (Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp), die met ‘Nederlandse belangen centraal bij ontwikkelingshulp’ een structurele bezuiniging van 2,4 miljard rechtvaardigt, oftewel: waar Nederland belang bij heeft is geen ontwikkelingshulp bieden. Madlener (Infrastructuur)? Zijn grote succes is het ophogen van de maximumsnelheid naar 130 over een traject van 12 meter nabij Hoogeveen. Pardon, herstel, ik mag Madlener geen onrecht aandoen, het gaat om beide rijrichtingen en dus om 24 meter. Beljaarts (EZ) dan. Wie? Beljaarts? Nooit van gehoord. Faber (Asiel en Immigratie), bekend van haar parmantige ‘Ik ben beleid’. De opsomming van haar concrete beleidsresultaten bestaat uit twee items: (1) een dag per maand wordt op een van de 800 grensovergangen extra gecontroleerd door de marechaussee en (2) haar verbod van een bustochtje naar de Efteling, georganiseerd voor een groep jonge asielzoekers.

Bestuurlijk is de PVV een lachertje gebleken. Omdat Wilders de PVV is, wordt hij dat ook. Meermalen al bevond hij zich in de voor hem even nieuwe als onaangename positie een incompetente, stoethaspelende minister te moeten verdedigen. Wat hem in debatten kwetsbaar maakte. Pestkop én kwetsbaar, dat gaat niet samen. Dan zou binnen afzienbare tijd, over een jaar, of misschien twee, ook wel eens bevestigd kunnen worden wat ik hierboven al opperde: dat Wigt met Kopvoddentaal bedoeld of onbedoeld Wilders’ exit uit de Nederlandse politiek aankondigt.

Hans van der Heijde

Robbert Wigt – Kopvoddentaal. Brooklyn, Leiden. 126 blz. € 17,50.