Boh

Als de Nederlandse Loekie wordt toegelaten aan de opleiding Toonkunst op een Vlaamse toneelschool, lijkt ze soms wel de halve wereld overgestoken. Ze verstaat vaak geen klap van wat de Vlaamse docenten en medestudenten tegen haar zeggen, en zelf wordt ze fijntjes gewezen op het bestaan van lessen logopedie. Het is Loekie er alles aan gelegen zich snel aan te passen, want aan het einde van het eerste studiejaar volgt de schiftingsdag, die bekendstaat om de vele vloeiende tranen bij studenten wier grote toneeldromen zojuist in rook zijn opgegaan.

De bananenlezers, de roman van documentairemaker Marlies Smeenge, is een opvallend debuut. Het is namelijk erg luchtig ingestoken en lijkt voornamelijk geschreven op de lach; dat is niet hoe de meeste Nederlandse debutanten zichzelf introduceren in de literaire wereld. Tuurlijk, er zijn best wat romandebuten waarin de lach niet wordt geschuwd, maar daar wordt die uiteindelijk vaak gerechtvaardigd doordat het werk tóch een (impliciete) aanklacht is tegen het kapitalistische, dan wel patriarchale systeem (Harpie, De collectieve inzinking van de familie Hofmeyer) of omdat het grappigste personage tóch een traumatische ervaring heeft (Een soort eelt, De geschiedenis van mijn seksualiteit). Het hoofdpersonage van De bananenlezers heeft ook wel weer haar problemen gehad voordat ze naar Vlaanderen kwam, maar de roman lijkt voornamelijk bedoeld voor een plezierig aantal leesuren. De setting leent zich dan ook voor komische misverstanden en verbale ironie.

Misschien voelen Nederlanders die humor wel meer nog, omdat, zoals verteller Loekie zelf ervaart, de Vlaamse taal snel op de lachspieren van de Nederlander werkt. Zij noemt dat ‘denigrerend’, maar feit is dat Smeenge zelf ook dondersgoed lijkt te weten hoe de Vlaamse taalgebruiken ingezet kunnen worden om de lezer aan het glimlachen te brengen in dialogen:

‘Bestellen jullie altijd hetzelfde?’ vraag ik.
‘Goh,’ zegt Sjef.
‘Wablief?’ zegt moeder.
‘Of jullie altijd hetzelfde eten bestellen hier,’ zeg ik.
‘Goh,’ zegt moeder.
‘Komen jullie ook weleens bij Sjef binnen?’ vraag ik.
‘Boh,’ zegt vader.

Zoals uit dit fragment wel blijkt, is Smeenge erg sterk in het neerzetten van karakters. Zonder uit te leggen hoe dit gezin in elkaar zit, weten we wat voor types het zijn. Weinig energiek, zeg maar passief, maar ook goeiig. Het is daarom een goede zet van de auteur om Loekie een woning te laten vinden, woongroep Kijkdoos, waarin ze met een ruime handvol huisgenoten woont. Dat zorgt voor lekker scherpe contrasten, tussen de excentrieke danslegende Prosper en de enorm aan zijn salamander gehechte Stefaan bijvoorbeeld.

Er is echter ook iets dat alle huisgenoten lijkt te bínden volgens Loekie. En dat is dat ze vast lijken te zitten in hun leven. Het zijn dertigers zonder eigen huis, zonder vaste relatie, zonder opgeruimde kamers, zonder slaap en mét veel verdovende middelen en (goed beschreven) feesten in de weekenden. ‘Kijkdoos’ is een speaking name voor de woongroep: Smeenge laat ons alle bewoners zien, we kunnen onder de indruk zijn van het overkoepelende tafereel, maar aan het einde van de dag staan alle poppetjes wel stil. ‘Bananen lezen’ noemt Loekie dat:

Het betekent zoiets als uitloggen in een situatie. Complete passiviteit. Er wel zijn, maar er niet echt zijn. Niet participeren.

En zoals Loekie een cultuurshock ervaart door in Vlaanderen te gaan wonen, zo brengt haar aanwezigheid in huize Kijkdoos allerlei (onderdrukte) gevoelens naar boven bij haar huisgenoten. En dan blijkt dat luchtig leven ook gewoon een keuze is, een manier om om te gaan of niet om te gaan met de dingen die gebeurd zijn in je leven. Waar De bananenlezers aanvankelijk een redelijk losstaande verzameling van momenten uit Loekies Vlaamse jaar lijkt, geïllustreerd door het feit dat ieder hoofdstuk een titel heeft die begint met ‘Die keer dat…’, kom je er gaandeweg achter dat sommige lijnen blijven doorlopen.

Welk ‘ongeluk’ heeft Loekie gehad in Nederland? Wat zit die vreemde oude man in haar stamcafé daar altijd maar te zitten? Wie bewoont de bovenverdieping? Zomaar drie vragen die Smeenge af en toe weer in de herinnering brengt. Waren sommige hoofdstukken gesneuveld en was het boek daarmee iets compacter geweest, dan had dat die spanningsboog ten goede gedaan.

De structuur van de roman, met korte hoofdstukken die op afleveringen lijken, is daarmee een vloek en een zegen. Over het algemeen zorgt ze voor een lage instapdrempel, lucht en veel vaart in de hoofdstukken zelf, maar soms zou je willen dat er langer wordt stilgestaan bij gebeurtenissen – door de kwantiteit ervan te doen minderen. Bijvoorbeeld wanneer een huisgenoot wakker wordt in een vreemd huis en erachter komt dat ze gedrogeerd is op een feest; het kan eigenlijk niet dat de kous af is met het uitsmeren van wat kots op de deurklink van de klootzak en dat we daarna doorgaan met een episode over Loekies eerste sigaret. Daarom zijn de lijntjes die wél doorlopen erg welkom.

Zoals je je ook zeker door het boek welkom voelt geheten: het is moeilijk om geen band te ontwikkelen met enkele aimabele personages in De bananenlezers – de breekbare medestudent Jeanne voorop.

Martijn van Bruggen

Marlies Smeenge – De bananenlezers. Ambo|Anthos, Amsterdam. 328 blz. € 23,99.