Bohemiens, maar aardige bohemiens

Het is allemaal melancholie in De laatste schaker van Max Pam. De eigenzinnige excentriekelingen hebben plaats gemaakt voor niet wezenlijk in het edele bordspel geïnteresseerde, wat ordinaire types, die slechts status en pegels nastreven. De laatsten herinneren zich vagelijk de aandacht die de grootmeesters van weleer ten deel viel en zoiets willen zij ook wel. Maar de tijden blijven maar veranderen.

Het is een verschijnsel dat zich op velerlei gebied voordoet: het wat naïef nastreven van een leven zoals een oude held dat ooit leefde. In de literatuur heb je het, in de muziek en dus ook in het schaken. Max Pam draagt zijn novelle op aan de charismatische zakenman Bessel Kok, die bevriend was met de legendarische Armeens-Joodse schaakgrootmeester Garri Kasparov. En laat in één moeite door weten dat het ook ter herinnering dient aan de ronduit extravagante schaakgrootmeester Hein Donner en de ook al flamboyante journalist Hugo Camps.

Hun tijd en wereld komen in deze ‘schaaknovelle’, die zich net als de beroemde Schachnovelle van Stefan Zweig voor een groot deel afspeelt aan boord van een groot passagiersschip, opnieuw tot leven. Pam vindt het duidelijk belangrijk, omdat die buitengewone entourage in rap tempo verdwijnt of al verdwenen is.

Protagonist Viktor Sanders, schaakgrootmeester, ondervindt het in zijn steeds kariger bestaan. Geen triomfen zoals die ooit Max Euwe ten deel vielen, waarbij steden voor hem uitliepen, maar dom gedoe om brood op de plank te krijgen en niet weg te zinken in moedeloosheid. Hij mag een schaakrubriekje vullen, dat ook nog eens slecht gelezen wordt. Het aanbod om aan boord van een extreem luxe cruiseschip simultaan partijen schaak te komen spelen, omdat dat nu eenmaal tot de klassieke folklore van de passagiersvaart behoort, geeft hem even het idee dat er weer perspectief is. Al had hij gewaarschuwd moeten zijn dat zijn activiteiten aan boord onder de noemer gaming vallen.

Hij moest gedurende de zeereis van elf dagen klaarstaan voor de passagiers, die tegen een kleine vergoeding een partij tegen hem wilden spelen. Tevens werd hij gedacht uitleg te geven over schaakproblemen en tweemaal in de week hield hij in de speelzaal van het casino een simultaanseance voor eenieder die zich aanmeldde. Dan schaakte hij onder de kroonluchters aan dertig borden tegelijk tegen dertig verschillende tegenstanders.

Pam, zelf een leven lang actief in en schrijvend over het schaken, strooit bekende en ronduit beroemde namen van schakers, toernooien en partijen door zijn verhaal, die de ware ingewijden ongetwijfeld zullen opvrolijken. Toch is het fijne cynisme van de belezen man in de derde leeftijd het meest kenmerkende aan deze novelle. Hein Donner, hier opgevoerd als Merlijn Domar, komt in al zijn zelfbewuste onaangepastheid voorbij in zijn nadagen. Hij vormt de ultieme incarnatie van de teloorgang van het schaakspel als intellectuele sport voor met name decadent romantische zielen: ‘Bohemiens waren het, maar aardige bohemiens’. Wat nog resteert is goeddeels voor de patjepeeërs.

Dat Sanders aan boord al snel te maken krijgt met de nieuwe tijd, verpersoonlijkt door machtige jonge vrouwen zonder enige kennis van zaken, valsspelen met schaakcomputers en achterstelling van het schaken bij platte gokkerij in het casino, onderstreept andermaal wat Pam duidelijk wil maken: vroeger was misschien niet alles, maar toch wel het een en ander, beter. In de tijd toen er nog volop gerookt kon worden. En gezopen. Zelfs Hein Donners dochter Marian, hier opgevoerd als Maria Domar, komt voorbij als haar vader begraven wordt na een leven van uitspattingen. Ze is schrijfster en heeft een aardje naar haar vaartje.

Als Tati’s meneer Hulot, beweegt Sanders zich door de ruïnes van wat ooit een wereld van aanzien was. Het schaakbord in de open lucht op het Amsterdamse Max Euweplein is geruisloos verdwenen en het Max Euwehuis moest verhuizen naar een achterafadresje ergens naast een fietsenstalling. Hoe veelzeggend wil je het hebben?

Misschien is dat ook wel het grootste minpunt aan Pams schaaknovelle: je dient het wel erg nadrukkelijk met zijn visie eens te zijn. Aangezien hij zijn boekje schreef in de snelle stijl van een columnist, die hij natuurlijk tot de dag van vandaag is, is er nauwelijks ruimte voor suggestie en meerduidigheid. Bovendien kan hij het niet nalaten er ook nog wat andere irritaties bij te halen. Carbidschieten als cultureel erfgoed bijvoorbeeld en de alom al bekende verloedering van Amsterdam. Zeker in een novelle zijn dat wat malle afdwalingen. Dat schaken zonodig sport moest gaan heten was natuurlijk wel een relevant teken aan de wand. En de nihilistische rol van de computer. Maar wat de gevolgen (kunnen) zijn komt in Pams boek wel erg beperkt aan bod, terwijl ze zo uitgesproken de nieuwe tijdgeest weerspiegelen:

Dat je als schaakgrootmeester niets meer voorstelt, is zo erg nog niet, daar valt mee te leven. Maar dat wij als mens niets meer voorstellen, daar gaan we nog heel veel last van krijgen.

André Keikes

Max Pam – De laatste schaker. Prometheus, Amsterdam. 208 blz. € 20,99.