De onderstaande recensie van De vendelzwaaier verscheen voor het eerst in 2003.

Het oude handwerk

Zo af en toe moet er ook eens een goed boek geschreven worden. Niet weer eentje dat komt aanzetten met een gewaagd taalexperiment waarvan je niks begrijpt, of eentje dat een invulling blijkt te zijn van een veelbeproefd schema. Of eentje dat het eerste deel is van een twaalfdelig epos van in totaal pakweg 13.000 pagina’s waarbij alle voorgaande boeken op de hele wereld in het niet zullen verdwijnen. Red ons ook van de zoveelste bekentenis van de een of andere Bekende Nederlander over zijn nare vader of haar interessante verloofde die toch ook af en toe erg aardig kon zijn. Soms ontwaak ik uit de verschrikkelijkste nachtmerries: ik word achtervolgd door hijgerige boektypes die me hun nieuwste literaire hype door de strot proberen te duwen om over nog veel erger maar te zwijgen.

Maar altijd is er dan toch weer een boek waarin het oude handwerk van het mooie schrijversvak wordt uitgeoefend. Neem nu De vendelzwaaier van Sipko Melissen. Niet een schrijver die je gauw op de televisie zult zien met allerlei brutale meningen of die in ‘het literaire circuit’ zijn mannetje staat, maar wel een die meer dan voortreffelijk een pakkend verhaal in elkaar weet te zetten. Wat een opluchting.

Het boek bestaat uit twee novellen, het lange titelverhaal en het wat kortere ‘Plaatsbewijs’. Prima werk van iemand die weet hoe je lezers bij de les moet houden. Met verhalen waarvan je de afloop absoluut wilt weten, met zinnen erin die nooit aanstellerig literair zijn maar wel altijd pakkend en beeldend, zodat je bijna vergeet dat je hier uitstekende literatuur leest.

Hier is een schrijver aan het woord die weet hoe je visjes moet laten zwemmen net zo lang tot het grote haaien worden, een schrijver ook die niet gelijk al zijn troeven op tafel legt, maar het geheim van zijn werk in stand houdt en dus de emotionele onderlagen ervan aan het oog onttrekt. Melissen houdt van mooie verhalen met een raadsel erin zoals dat hoort in goede klassieke literatuur.

In zijn werk gaat het om homoseksuele relaties en verlangens, met de nadruk op dit laatste. De schrijver heeft een bijzonder fijne neus voor intermenselijk gedrag in het algemeen, vooral voor het verzwijgen van wat zich maar moeilijk laat zeggen, juist dat brengen zijn verhalen in beeld. Hij legt weinig uit, maar demonstreert waardoor je als lezer in staat bent met de hoofdpersonen mee te leven.

In het eerste verhaal probeert een ik-figuur vriendschap te sluiten met een jongeman die ooit vendelzwaaier bij de Palio in Siena was. In die Italiaanse stad houdt men twee keer per jaar een curieuze paardenrace en Melissen zet gedetailleerd uiteen hoe dat allemaal in elkaar zit. De novelle begint zo: ‘Om zeven uur verliet ik een door duisternis en vrieskou ingepakt Florence.’ Kijk, dit is dus goed schrijven, daar is niks aan te doen, a. omdat het een pakkende zin is en b. omdat je wilt weten hoe het verder gaat met die koulijder in Florence. In het tweede verhaal maakt een held kennis met een rijke Duitse familie in Konstanz.

In beide verhalen is Melissen erin geslaagd prachtige beelden te schetsen van menselijke verhoudingen zonder dat hij met allerlei dwingende boodschappen of egotripperige ijdeltuiterij om de hoek komt kijken. Goed schrijven is een vak en Melissen beheerst het.

Kees ’t Hart

Sipko Melissen – De vendelzwaaier. Querido, Amsterdam. 272 blz.

Deze recensie verscheen voor het eerst in de Leeuwarder Courant op 12 september 2003.

(foto vendels via Daniele Marcucci, Flickr CC BY 2.0)