Column: Jan Lampo – Over Hitler lezen in de krant
Over Hitler lezen in de krant
Terwijl ik twee hoog in mijn grote werkkamer naar mijn scherm kijk, worden in Gaza hongerende mensen neergeschoten, kinderen vermoord en hospitalen gebombardeerd.
Mijn bureaulamp brandt en ik zit alleen en van geen mens gestoord in mijn eiland van licht. De radio speelt barokmuziek. Die klonk voor het eerst voor een publiek met gepoederde pruiken in de muziekzaal van een slot. Een tram met verlate passagiers rijdt voorbij. Dan ligt het grote kruispunt beneden er weer uitgestorven bij.
In Amerika rolt Donald Trump de democratie op als een versleten vloerkleed. Ik denk dat ik ongeveer begrijp hoe mijn ouders – op dat ogenblik jonge volwassenen – zich voelden toen ze anno 1939 in de krant over Hitler en zijn bende lazen.
Ik denk na over de constructie van een zin (het liefste wat ik doe) en bespeur een ergerlijke woordherhaling. Welk synoniem is het meest geschikt? Begin ik een nieuwe paragraaf? De aard van mijn bezigheid is niet veranderd; mijn toewijding evenmin. Maar nu ik creatief schrijven doceer, doe ik er alles aan om de uitspraak ‘those who can’t, teach’ minstens voor mezelf te ontkrachten.
Zoals iedereen die een beetje oplet, weet ik dat de wereld er erg aan toe is – erger dan ik mij herinner (en ik ben toch niet zo jong meer). Vijfenveertig jaar geleden betoogde ik in Brussel overtuigd mee tegen de ontplooiing van Amerikaanse kruisraketten, vandaag sturen Russische drones (vermoedelijk toch) het luchtverkeer in Scandinavië in de war. Ik ken een vrouw wier zoon via een omweg bij het Franse Légion des Étrangers in een Oekraïense loopgraaf vecht tegen, jawel, de Russische vijand.
Met een zekere wellust elimineer ik een overbodig adjectief en vervang ik een passieve werkwoordvorm door een actieve. Wie schrapt is goed bezig. Niets is te vergelijken met dit vreedzaam worstelen met de vorm die wat ik zeggen wil, moet krijgen – het zinderen van woorden die ik bij elkaar drijf en die andere woorden (soms te veel) te hulp roepen.
Intussen gaat de sluipende afbraak van de welvaartsstaat verder, want het land is weer eens in financiële nood en dat is de schuld van werklozen en andere steuntrekkers. Die riedel hoor ik al ruim een halve eeuw. Wie schrapt is goed bezig, moeten ook ministers denken. Maar ik schrap woorden, zij doen dat met mensen.
Je zou denken dat het alleenzaligmakend neoliberalisme dat al sinds de vroege jaren tachtig woedt, die euvels intussen had verholpen. Maar dat blijkt dus toch niet het geval. Misschien wordt het tijd voor een andere doctrine. Intussen verzekert men ons dat links en rechts nog wat miljarden te vinden zijn voor nieuwe wapens.
‘Alles van waarde is weerloos’ – ik denk dat het Lucebert was die het zei. Dat is mijn geknoei met woord en zinsbouw zeker – als het überhaupt enige waarde heeft. Maar wat ik vooral voel, als ‘burger, schrijver en sociaaldemocraat’ (Gunther Grass), is een toenemende machteloosheid. Ja, over Hitler lezen in de krant, zo moet het geweest zijn.
Hier zit ik. Ik breek mijn hoofd over een metafoor. Ik kan niet anders.
Jan Lampo

Bizar, hoe gedichten die een paar jaar geleden obsolete leken, jou nu recht in het gezicht slaan, en wakker maken.
Jan. H. De Groot. Uit Moederkoren, 1945.
En zie steeds meer terug…
STROPHEN OP ZINGENDE SOLDATEN
Weest op uw hoede, vrienden, als de Moffen zingen. Geen vreugde voedt het lied dier zangwellustelingen, maar slechts de bloeddorst van het wilde beest, bereid zijn prooi plots op de nek te springen.
Wat heeft dit nog van doen met ’t lustig lied waarmee mijn jongen thuis stapt langs de vliet? Zingt eens zijn stem door platgebrande straten… God sla ons blind en doof voor dit verdriet.
Gij zingt, de ruiten rink’len in de ramen. De honden kruipen jankende tezamen. Elk hart heeft in Uw lied uw hart verstaan: Een nieuwe moord zijt gij reeds aan ’t beramen.
Zing, schoelje, zing, met smoelen groot en klein. Uw schunnig repertoire met het gelald refrein schenkt u de vreugde niet, noch brengt u één victorie. Bij God, als gij eens zwijgt, hoe zal ik zingend zijn.