Kan een witte heteroman een nieuw geluid brengen in de literatuur?

Gisteren las ik de recensie van Thomas de Veen op NRC met de titel ‘Meer van het andere: vier echt nieuwe geluiden in de Nederlandse literatuur’. De ‘recensie’ is een verzameling recensies van vier debuten die volgens De Veen een gemene deler hebben: ze brengen een écht nieuw geluid. Het gaat om Egelskop van Teddy Tops (vier ballen), Mensen als zonnen en mensen als manen van Xillan Macrooy (vier ballen), Kijk es naar al dat licht van Alara Adilow (drie ballen) en Kookpunt van Nisrine Mbarki Ben Ayad (drie ballen). Bij de inleiding van het stuk schrijft De Veen het volgende:

De voordelen van diversiteit kun je in grote woorden vatten (op het gevaar af dat het ene nog holler klinkt dan het andere), maar je kunt ze ook zien, in vier literaire debuten die dit najaar de Nederlandse literatuur een stukje kleurrijker maakten. Een ideaal literair debuut heeft iets nieuws te vertellen op een nieuwe manier.

Tot zover kan ik nog wel meegaan, al maakt volgens mij ieder debuut de literatuur kleurrijker, aangezien het geschrevene daarvoor nog niet bestond. Vervolgens schrijft De Veen:

Die ambitie verenigt deze vier debuten, en die heeft niet toevallig te maken met een niet-standaard culturele of etnische achtergrond van de schrijver, met genderdiversiteit. Wortels in Afrika, Suriname of ‘de provincie’ leiden tot taalgebruik dat niet de standaard volgt, verhalen die afwijken van de norm. Een nieuwe stem, een nieuw verhaal – minder van hetzelfde, meer van het andere.

Hier gebeurt heel veel. Ten eerste loopt de eerste zin bepaald slecht. Ik vermoed dat voor de frase ‘met genderdiversiteit’ het woordje ‘of’ moet staan. De ambitie om iets nieuws te vertellen op een nieuwe manier is volgens De Veen kenmerkend voor auteurs die (zoals ik de vage formulering interpreteer) niet-middenklasse, niet-wit en niet-man of zelfs niet-man en niet-vrouw zijn. Later zal De Veen Egelskop prijzen om de alternatieve (lesbische) queergeschiedenis dus wellicht bedoelt hij niet genderidentiteit maar seksualiteit.

In zin twee over wortels probeert De Veen zijn statement te betrekken op de vier debutanten in zijn stuk. Macrooy, Adilow en Mbarki Ben Ayad hebben Surinaamse dan wel Afrikaanse wortels, Teddy Tops, geboren in het nietige Brabantse Den Bosch, vertegenwoordigt de provincie. Genderdiversiteit (of seksualiteit) speelt opeens toch geen rol meer, of althans niet expliciet.

Vervolgens gaat De Veen in zijn stuk de debuten af en probeert hij te laten zien dat ze echt een nieuw geluid brengen, met hun biografie braaf tegen zijn borst gehouden. Dat lukt niet altijd, met zinnen als ‘je krijgt ook iets voorgeschoteld als de collectieve autobiografie uit Annie Ernaux’ De jaren’ bij Tops en ‘is in de kern “gewoon” een coming-of-ageverhaal van een gay jongen’ bij Macrooy. Als iets in de kern een heel standaard verhaal is dan kan het niet een ‘echt nieuw geluid’ zijn, dan wíl je dat erin zien. Bij Adilow schrijft De Veen:  ‘wat je stilistisch wankel kunt vinden, zou ook bedoelde ongepolijstheid kunnen zijn’. Dan ga je je als recensent wel op erg glad ijs begeven, wanneer je bij slecht proza rekening gaat houden met het feit dat het intentionéél slecht proza kan zijn. Maar goed, zoals De Veen over het Sranan-gebruik in Macrooys debuut schrijft: ‘wie empathisch leest, echt luistert, kan genoeg volgen’.

Zo zou je De Veens hele stuk kunnen samenvatten, als een beroep op empathie. Hij heeft gekeken naar de biografieën van de auteurs, zag wat afwijkingen van de norm en ging dan heel empathisch en welwillend met die bril op hun debuten lezen, lijkt het. Opvallendheden en onvolkomenheden worden naar diversiteit toe geredeneerd. Hij durft weliswaar te zeggen dat hij sommige dingen niet geslaagd vindt, maar ‘Mbarki weet wat ze doet, en ze doet iets nieuws, het is aan ons om dat mee te maken’.

De Veen heeft zich helemaal overgegeven aan de auteurs. Dat is een leeshouding waar iedere schrijver zich mee in de handen zou wrijven, maar door dit eigenaardige stuk vrees ik toch dat dat bij hem makkelijker is voor auteurs die zichtbaar afwijken van het standaardplaatje. Dat impliceert ten eerste dat je daar als schrijver dus de nadruk op moet leggen, omdat dat blijkbaar een pre is in de receptie. Ten tweede betekent dat dat je als debuterende witte heteroman de schijn tegen hebt qua het brengen van een nieuw geluid, omdat dat volgens De Veen niet de gebruikelijke ‘ambitie’ is van deze groep. Het zou zo fijn zijn als iedere debutant gewoon de literatuur kan en mag vernieuwen. Eén Sadiqa Almakhadie was meer dan genoeg.

Martijn van Bruggen