Tijd voor een tegendraadse herbeleving

Anton de Goede, (Velsen, 1956), voormalig boekverkoper bij Atheneum Boekhandel aan het Spui te Amsterdam en vooral journalist en VPRO-radiocoryfee, heeft gedurende zijn zo’n beetje een halve eeuw omspannende letterencarrière meermaals zijn jeugdidool Heere Heeresma voor de microfoon bevraagd. Door de jaren heen correspondeerde hij daarnaast met enige regelmaat met de adresschuwe schrijver via diens postbus.

Er waren al weleens wat pogingen gedaan om een levensschets over Heeresma te schrijven, onder meer door Hein Aalders, maar volgens De Goede, ook samensteller van de fabelachtige gedundrukte Heeresma Houdbaar lag het allemaal voor het oprapen, werd het hoog tijd dat er eens uitgebreid aandacht aan het fenomeen zou worden besteed.

Niemand waagde zich eraan – niet geheel verwonderlijk, gezien de reputatie van Heeresma als onneembaar bastion – en dus pakte De Goede ten lange leste de zaak zelf maar op. Je vraagt je weleens af wat een weldenkend mens bezielt. Jaar in jaar uit archieven doorpluizen, mensen opsporen en interviewen, meningen en uitspraken wegen om daar tenslotte een pagina of vijfhonderd mee te vullen. Biograaf in spe, weet waaraan u begint. Gelukkig zijn er nog ‘fantastische gekken’ zoals De Goede die op ultieme duiding uit zijn. Daarbij de zelfanalyse ten opzichte van het idool niet schuwen.

Een gat in het hoofd, leven en werk van Heere Heeresma is beslist geen hagiografie. Het is een onderhoudend, zorgvuldig samengesteld, doorwrocht, prettig leesbaar verslag van een leven, van een act, zou je haast zeggen. Maar juist dat laatste ontkracht deze biografie op overtuigende wijze: de ietwat arrogante levenshouding, het anti-establishment denken, het vluchtgedrag, de ‘godsdienstwaanzin’, het gebruik van de doorzichtige leugen. Het is geen spel, maar de harde waarheid. De echte levenshouding van Heeresma, in volle overtuiging.

De Goede boort met zijn opzet de gelaagdheid aan in de lezer zelf. Heeresma heeft zich bewust aan geen enkel code gehouden, heeft een leven lang zijn eigen ‘goddelijke gekte’, zijn kennelijk aangeboren staat feestelijk gemanifesteerd. Hij omschreef zichzelf als ‘een eenpersoons orkest met bekkens tussen de knieën, de hiel bedient de trom, op het hoofd een krans van bellen en op de buik de bombardon.’ Iemand die jubelend het plein van de literatuur betrad, maar er al snel achter kwam dat men daar niet op een dergelijke eenling, op iemand die op de rand balanceerde zat te wachten. Hij was geen literator maar een echte (volks)schrijver.

Dat moet een enorme teleurstelling zijn geweest, die ervoor zorgde dat HH alleen nog maar meer tegendraads opereerde. Het academisme dat niets moet hebben van het werk van Heeresma, omdat het zogenaamd niet gelaagd zou zijn. Terwijl hij zo hemeltergend raak en invoelend kon schrijven, zo drastisch melancholisch, gevaarlijk grimmig, ontregelend, bijna te herkenbaar, maar op een bepaalde , heel eigen manier toch ook hartverwarmend en wel degelijk ook nuancerend.

De Goede schetst de Scheveningse redersfamilie van moederskant, de eveneens godsvruchtige vader die zelf een tijdschrift uitgeeft, die er evengoed heel eigen religieuze ideeën op nahoudt. Heere zelf die beweert dat hij als baby al de vuurtoren kon zien flitsen over de rand van zijn wiegje. De Goede vraagt zich dan af of het fabuleren ook iets met de Scheveningse volksaard van doen heeft. Willen Brakman geeft antwoord: ‘Ik hou van autobiografieën, als ze maar onbetrouwbaar zijn.’ Nou dan was je aan het goede adres bij de grote, inventieve mond van Heere zelf.

En aan zoon Heere jr. zal De Goede ook weinig gehad hebben, want die is al van jongs af aan gedrild als kloon van zijn vader. Hij zal hoogstens het theater goed hebben meegespeeld. ‘Hoe was dat, junior, om opgevoed te worden in zo’n spel van schijn en werkelijkheid?’ Junior zegt dat het ‘fantastisch!’ was. Overerfde ironie. De biograaf die het lekker uit mag zoeken. En geef junior eens ongelijk. De nagedachtenis aan de vader die koste wat kost in stand moet worden gehouden. Al is dat niet vanwege een neiging tot mythevorming.

Heere senior was een man die zich voor de buitenwereld verschool, uit wantrouwen tegen het systeem. Hij was wars van overheden, van belastingambtenaren, hield zijn adressen angstvallig geheim. Iets dat hem in zijn laatste jaren AOW-technisch nogal zou opbreken. Met een zekere mate van depotisme leidde hij zijn gezin langs de wegen van de Heer, woonde dan weer in Groningen, Frankrijk, België of op een boot en op voor eenieder onbekende adressen. Leve de postbus. Zo communiceerden er meer: Pointl, Moonen.

Dochter Marijne uit het eerste huwelijk is spraakzamer, geeft een behoorlijk onaangenaam beeld, van een narcistische, wraakzuchtige persoon. Na een vechtscheiding met eerste vrouw Els, is het contact moeizaam. Marijne is dan nog een klein kind. Wanneer ze later haar familienaam verandert in die van haar stiefvader, zijn de rapen bij HH gaar.

Af en toe ontdekt De Goede ook een gevalletje ‘Cry Wolf’.  Wanneer Heeresma vertelde dat hij afstamde van de vrijheidsstrijder en zeerover Grutte Pier, meende men dat dat een poging was om ook de Friese familie van zijn vader op te waarderen. Uit onderzoek daaromtrent blijkt dat HH niet ver van de waarheid af was.

De Goede heeft veel literatoren, vrienden (voor een tijdje), uitgevers, schrijvers, vertalers, filmmakers en familieleden gesproken. Neven en nichten waren wel spraakzaam. Rudy Cornets de Groot, de broer van Heere’s tweede vrouw Loekie, geeft veel informatie prijs, maar het valt op dat De Goede vooral goed wordt ingelicht door de verschillende vrouwen die hij heeft gesproken, de vrouwen ook in Heere’s leven zelf.

Het schept een beeld van een standvastige moeder, een vader die al tijdens de Tweede Wereldoorlog jong sterft, terwijl Heere net een tiener is, hij als het ware in de vaderrol wordt gedwongen, zijn twee broers een stuk jonger. Heere die zich als volwassene in de Scheveningse kroegen als een ‘Blauwtje’ presenteert, naar de kleur van de schepen van opa van moeder kant. Maar het meest kan Heere gezien worden als een kind van Amsterdam Zuid waar de mensen ‘verdampen’, waar het gezin uit christelijke overwegingen onderduikers, joden, in huis neemt.

Heere is gefascineerd door het geloof, en dan vooral het jodendom. Hij schrijft erover in ‘gebeeldhouwde taal’, identificeert zich ermee tot het uiterste, voelt zich ook een slachtoffer van de oorlog, angst en beven dat er door de Grüne Polizei op de deur wordt geklopt.

Het is niet verwonderlijk dat een dergelijk eenzaat het bijzonder goed kon vinden, zich nauw verwant voelde met bijvoorbeeld Jan Arends. De Goede is een kundig samensteller. Hij wijst vooruit en terug, maar dat stoort nergens. Hij legt op die manier ook laagjes aan bij zijn uiterst moeilijk te vatten onderwerp. De relatie met zijn twee broers. Twee uitersten. De benjamin Faber, die jongt sterft, waarschijnlijk door zelfdoding, Marcus, de ‘middenmoot’ waar HH vrijwel tot an zijn levenseinde sterk mee gebrouilleerd is.

Een adres in de Bijlmermeer, HH junior die van school wordt gehaald voor thuisstudie. ‘Mijn vader voedde me op tot zoon, niet tot man.’  Volgens Leonarda, een schoonzuster van de schrijver, wel heel mededeelzaam, wilde hij een bonsai-kind. ‘Heeresma was iemand met vaak een grote bek die voor weinig terugdeinsde, maar tegelijk kon je met hem lachen en wat kon hij lief zijn.’

HH die de grote uitgevers als natuurlijke vijanden zag, die overigens wel goed waren om contant, ja, zo in de jat, de royalties voor de gehele oplage te betalen bij ondertekening van het contract! Voor kleine uitgevers was hij zeer voorkomend. De Goede geeft de historie weer van zo’n beetje alle titels, van alle verfilmingen.

Waar de meesten de geloofsbeleving van Reve en Heeresma wegzetten als spielerei, moet die van HH wel degelijk heel serieus worden genomen. Door de ‘ernstige humor’ in zijn werk, wordt dat weleens weggewimpeld. Heeresma: ‘De heidenen hebben de Schrift op ontoelaatbare wijze vergeestelijkt en zijn een heleboel dingen kwijtgeraakt die bij het leven horen. Maar daar heb ik nooit onder geleden.’ Het verklaart ook waarom HH zijn ouders nooit heeft bekritiseerd, maar altijd liefdevol over hen heeft geschreven. Zijn vader met zijn uitgesproken uitgave en zijn moeder, streng gelovig, maar ook mondain.

Bij een vraaggesprek in een christelijk blad was HH opvallend ernstig en openhartig, kwam tot de kern van de bijbelvisie van zijn vader en die van hem. HH als levensleraar. De Goede doet ook een uitgebreide poging om de Yiddishkeit te verklaren. HH op de joodse toer.

Daarnaast vervaardigt HH voor een Vlaamse uitgever een reeks pornografische romans, pastiches eerder, waar al zijn boeken wel iets weg hebben van genre-parodieën. De spot met de gevestigde orde.

De Goede vraagt zich aan het einde af of hij Heeresma na deze queeste nog steeds kan omarmen.  ‘Ik heb me wel afgevraagd hoe ik hem kon blijven waarderen, hem met een zekere bewondering  volgen in al zijn list en bedrog, in al de ruzies die hij uitvocht, ook in zijn egocentrische daden. Hij was tenslotte ook een nietsontziende, pesterige, rare bulldozer van een man. Maar zijn humor en die zalige dwarsheid, gekoppeld aan zijn liefde voor taal waarmee hij wist te jongleren, als geen ander, vergoeden veel.’

Natuurlijk krijg je na jarenlange studie een andere, licht verschoven kijk op je object, maar doorheen deze geweldige en zeer noodzakelijk biografie merk je de twijfel van De Goede, die het af en toe een beetje lastig heeft met de fantasietjes, de leugens. ‘Als we althans mogen geloven’.

Maar die hebben er, beste Anton, toch altijd duimendik op gelegen?! Schrijvers liegen nu eenmaal hun eigen waarheid. Het is van de gekke dat er vaak, steeds vaker, zoveel ophef wordt gemaakt over het waarheidsgehalte van fictie, van de fictie van de schrijver en zijn leven zelf. Stickers met ‘Waargebeurd!!!’. In het eenpersoons-circus mag je toch af en toe zeker wel jongleren?!

Het zijn in feite practical jokes, uitdagingen op intellectueel gebied, een beetje voeren, prikken, kijken waar de gesprekspartner staat. Interviewers die, tot groot genoegen, kolossale binnenpretjes moeten dat zijn geweest, alle verhalen als zoete koek aannamen. Prachtige voorbeelden daarvan in Een gat in het hoofd. Bart Chabot, Rudie Kagie, die er met boter en suiker ingingen.

Denk aan Bertrand Russell. ‘Zelfverzekerde mensen missen de nuance, kennen geen twijfel, hebben het in hun ogen terecht voor het zegen, mensen met verbeeldingskracht en inzicht zijn daarentegen juist besluiteloos.’ De twijfel als basis van de creativiteit. Verbeelding  maakt je creatiever, geeft de ruimte om vrij te denken zonder beperkingen, leert je omgaan met problemen, maakt het gemakkelijker om emoties te verwerken. Fantasie, creativiteit, intelligentie en originaliteit hangen nauw samen.

Het is goed voor de ontwikkeling van het kind. Na een jaar of zeven, acht wordt het echt jokken. Dan moet je op een gegeven moment ingrijpen zodat het later niet staalhard liegen wordt. Wellicht hebben de  gebeurtenissen in Amsterdam Zuid tijdens de Tweede Wereldoorlog, het wegvoeren van buurtgenoten, oud en vooral jong, de verbeeldingskracht van Heeresma versterkt, heeft hij het grotendeels onbewust ingezet als zelfverdedigingsmechanisme. Later, schrijvers hebben die neiging, heeft hij bewust geprovoceerd om reacties uit te lokken. De schrijver als ‘scène-lokker’.

Maar daarnaast, ook gezien het best wel tragische einde van deze gecompliceerde eenzaat, stond al het ophouden van de schijn, alle sterke persoonlijke verhalen, ondanks het oerkomische karakter, ook voor een grote hemeltergende eenzaamheid. Maar daar deed HH niet aan, daarvoor was hij ‘te gehard’. Lang leve de fantast! Een fijn gecompliceerd persoon, een ideaal onderwerp voor een biografie. Heere Heeresma die door Een gat in het hoofd in elk geval veelkleurig is geworden.

Guus Bauer

Anton de Goede – Een gat in het hoofd, leven en werk van Heere Heeresma. De Arbeiderspers, Amsterdam. 520 blz. € 34,99.

(foto: Bogaerts, Rob / Anefo / Nationaal Archief, CC0)