Recensie: Eva Rovers – Waarom we politiek niet alleen aan politici kunnen overlaten
Nu de Derde Kamer nog!
Vorige week publiceerde Sjoerd de Jong in de NRC een interview met de Frans-Amerikaanse politicoloog en aankomend Cleveringa-hoogleraar in Leiden Hélène Landemore, waarin zij verkiezingen omschrijft als ‘roestig democratisch gereedschap dat vooral ten goede komt aan elites die hun zaakjes beter kunnen regelen dan de modale kiezer.’ Volgend jaar, zo las ik, verschijnt haar nieuwe boek, Politics without politicians. The Case for Citizen Rule, met een pleidooi voor meer zeggenschap door gewone burgers. In het interview zei Landemore onder meer:
Ervaringen met burgerberaden in onder meer Frankrijk tonen aan dat willekeurige burgers, gekozen door loting, elkaar goed kunnen vinden, ook op controversiële onderwerpen als medische levensbeëindiging. Mensen voelen zich gehoord en serieus genomen, ook als hun standpunt het verliest. Puur theoretisch mag ik graag nadenken over een heel ander democratisch systeem zónder verkiezingen, in de praktijk kunnen zulke experimenten met burgerberaden de legitimiteit van het huidige stelsel versterken. In Ierland is de populariteit van politici toegenomen sinds ze ermee zijn begonnen. Het kan een win-winsituatie zijn.
Zowel haar uitspraken in het interview als de titel van haar aanstaande boek klonken mij nogal bekend in de oren, want ik had dat nog niet verschenen boek net gelezen. Dacht ik. Wat natuurlijk niet zo was, het was een ander werk. Waarom we politiek niet alleen aan politici kunnen overlaten. Pleidooi voor een Derde Kamer van Eva Rovers behandelt precies het onderwerp waar ook Landemore zich mee bezighoudt. De roep om een minder elitaire democratie is blijkbaar internationaal. Want in een tijd waarin zo ongeveer iedere derde Nederlander meent dat het met die democratie totaal uit de hand is gelopen en de roep om minder regels, liefst nog maar één regel: doe wat de sterke leider beveelt, uit duizend kelen klinkt, pleiten Rovers, Landemore en anderen voor juist méér democratie met op zijn minst nog een soort Derde Kamer erbij. Dat lijkt mal, maar voor wie de moeite neemt om Rovers’ boek te lezen, blijkt het idee zo maf nog niet. En het is zeker niet alleen maar hoopvolle theorie. Rovers behandelt meer en minder geslaagde voorbeelden uit Ostbelgien, Marseille, Aken, Brussel en Parijs, waar burgerberaden die door gewogen loting tot stand komen, al functioneren.
Nou ben ik zelf een tamelijk vervelende essaylezer, in de zin dat alle moeite van een essayist ten spijt om mij met gedegen argumenten van een best wel houdbaar standpunt te overtuigen, ik het geschrevene eerst en vooral langs de meetlat der leesbaarheid wil leggen. Noem het mijn Karel van het Reve-standaard. Want ook een boeiend onderwerp kan door een onbeholpen of, erger, een saaie auteur vakkundig om zeep geholpen worden. Politiek en democratie zíjn zulke boeiende onderwerpen. Maar lees een verkiezingsprogramma en je valt in slaap, kijk of luister naar een ‘debat’ en je haakt af. Lange, genuanceerde exposés door wetenschappers of onderzoeksjournalisten doen mij snakken naar een ongezonde maaltijd met vet en alcohol (van beide véél) terwijl scherpe columns van spitse opiniemakers zo weinig inhoud bieden dat ik van de weeromstuit de etiketten uit de voorraadkast maar ga lezen. Daar leer je soms nog wat van. Nee, van de kenners moet je het niet hebben. Je zult het helemaal zelf moeten doen.
Het boek van Eva Rovers vond ik daarom een verademing. Ze hanteert van tijd tot tijd de toon van een goede roman en voor je het weet zit je geboeid door te lezen. Haar hoofdstuk over het burgerparlement in het Duitssprekende oosten van België begint zo:
‘Wat is dit nou weer?’ Gerard Duyckaerts staat met de brief in zijn handen die hij zojuist in de brievenbus heeft gevonden. Het is een grijze dag in januari en hij is net thuisgekomen van zijn dienst op de lokale lijnbus. Om zijn pensioen aan te vullen werkt hij nog dagelijks als buschauffeur in Kelnis – een klein stadje van 11.000 zielen, gelegen in het rustige heuvellandschap in het uiterste oosten van België, tegen de Duitse grens.
De envelop verraadt al dat het post is van de overheid. Van het parlement zelfs, van de Duitstalige Gemeenschap in België, waar hij al zijn hele leven woont. Wat moet het parlement van hem? Alleen de afzender op de envelop maakt hem al boos.
Het is een onverwachte invalshoek, eerder journalistiek dan wetenschappelijk, terwijl zij zich toch presenteert als ‘onderzoeker naar manieren om de democratie van binnenuit te versterken’. De voorbeelden die zijn noemt zijn sterk, maar genuanceerd. Ook het feit dat ze bijvoorbeeld in Aken nog wel wat verbeterpunten hebben, komt ruimschoots aan bod.
In het laatste hoofdstuk, ‘De Derde Kamer’, neemt de auteur ons mee naar 15 september 2038. Dus toch fictie? Het is in ieder geval een dystopie en een utopie tegelijk, want er heerst waterschaarste en het is bloedheet, maar er is inmiddels ook een Derde Kamer! Een Kamer met honderd ingelote burgers van alle leeftijden, genders en sociale klassen, die samen een wetsvoorstel hebben geformuleerd voor regulering van de farmaceutische industrie.
Waarom we politiek niet alleen aan politici kunnen overlaten is een opgewekt boek met reële voorbeelden en met vertrouwen in de toekomst. Het geeft alleen daarom al een beetje lucht naast alle veel te uitgebreide analyses en veel te korte oneliners.
Jan de Jong
Eva Rovers – Waarom we politiek niet alleen aan politici kunnen overlaten. Pleidooi voor een Derde Kamer. De Correspondent, Amsterdam. € 16,-.
