‘Ze is zo groot, zo warm, zo zonnig’

De bloemlezing Er hangt iets van lente in de klas heeft als ondertitel ‘Nederlandstalige onderwijsgedichten vanaf de dertiende eeuw tot nu’. Dat Nederlandstalige (dus inclusief het Vlaams) moet je een beetje ruim nemen, want er staan ook gedichten in die zijn vertaald uit het Papiaments en Fries. Hetzelfde geldt voor ‘onderwijsgedichten’: er zijn ook lied- en theaterteksten opgenomen als ze te mooi waren om te laten liggen. De redactie heeft het oorspronkelijke taalgebruik gehandhaafd. Tot ongeveer de achttiende eeuw zijn de gedichten hertaald; daarna is dat niet meer nodig.

Door zijn veelzijdigheid en gebruiksmogelijkheden wordt deze bloemlezing van in totaal 877 pagina’s ongetwijfeld een klassieker in het onderwijs. Theo Magito en Henk Sissing stelden hem samen, maar een groot aantal mensen heeft hen daarbij geholpen. De gedichten zijn veelsoortig naar vorm, inhoud en kwaliteit. Rijp en groen, van zeer goed tot het andere uiterste. Niet vreemd, want het zijn er meer dan 900, en de samenstellers hebben overduidelijk gekozen voor een zo groot mogelijke inhoudelijke variëteit. Dat maakt het boek niet alleen interessant voor leerlingen, onderwijzers en leraren, maar ook voor onderwijsinspecteurs, schoolleiders, ouders, beleidsmakers, onderwijsadviseurs, kortom voor iedereen die met het onderwijs te maken heeft of heeft gehad – iedereen dus eigenlijk. Het boek kan ook een bron zijn voor cultuur- , letterkundig- en onderwijshistorisch onderzoek.

De vier perioden die de samenstellers onderscheiden zijn voorzien van een inleiding. (Het voert te ver om daarop in te gaan, evenals op historische en filosofische achtergronden). De alfabetisch op auteursnaam gerangschikte bronvermelding en het trefwoordenregister maken het boek zeer gebruiksvriendelijk.

Het is aardig om te zien dat onderwerpen van alle tijden kunnen zijn, zoals het belang van levenslang leren en het verzet tegen onderwijsvernieuwingen. Overbezorgde ouders met verwende kindertjes had je in de 17e eeuw ook al. ‘Veel vaders en moeders zijn zo dwaas met hun kinderen: / Luister wat ze tegen de schoolmeester zeggen: / Meester, bekritiseer mijn kind niet, het zou hem kunnen hinderen / Het is nog jong en teer en kan geen terechtwijzing verdragen’, schreef ene Cornelis Dircksz van Niervaert, een schrijver van lees- en leerboekjes.

Van de Middeleeuwen worden de dertiende, veertiende en vijftiende eeuw behandeld – vanaf de dertiende komt het onderwijs in de volkstaal op. Mooi is de plaats die de school inneemt in Floris ende Blancefloer van Diederik van Assenede (13e eeuw). De kinderen houden van elkaar, maar hun liefde is verboden, want Blancefloer is christen en Floris islamiet. Op school leren zij Latijn. Heel plezierig, want er is niemand die kan verstaan wat zij tegen elkaar zeggen.

In de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw zien we naast minder bekende dichters grootheden als Huygens, Vondel, Jan Luycken en natuurlijk vadertje Cats, want die had over alles een mening, dus ook over het onderwijs.

Vanaf het eind van de achttiende eeuw worden we overspoeld door moralistische gedichten, veelal begrijpelijk voor kinderen, en gezien door de ogen van onderwijzers, ouders en kinderen zelf. Dat begon in de Verlichting, waarin kinderen al vroeg werden gezien als in aanleg verstandig en aanspreekbaar. Dat ging de hele negentiende eeuw zo door. De kinderen wordt voorgehouden braaf, godvruchtig en ijverig te zijn, de trots van vader en moeder. Luie kinderen krijgen uiteraard fikse straffen, want anders komt er van hen niets terecht. Een stereotiep gedicht uit die periode is van Petronella Moens en Willem Hendrick Warnsinck.

Het kind gaat naar school

’t Is voorrecht, in zijn jeugd, te leeren,
Al wat ons nut is en doet eeren,
In later’ levenstijd:
O, Jeugd! Benuttig u deze uuren!
Laat u geleiden en besturen,
En leer met lust en vlijt!

Het onderwijsklimaat verandert langzaam, en de gedichten veranderen mee. Ze worden persoonlijker, empathischer, anekdotischer. Vele gaan over persoonlijke ervaringen, zoals liefde, pesten, eenzaamheid en leraren die indruk hebben gemaakt, meestal in goede zin. Ook het terugkijken op zo’n belangrijke periode speelt een rol. Volgens Willem Wilmink gaan leerlingen na hun laatste lesdag ‘blij en doelgericht / een toekomst met veel heimwee tegemoet.’
Een aantal gedichten gaat over de invloed van onderwijsgevenden op het geestelijk welzijn van hun leerlingen. Dat kan zeer negatief uitpakken. Zeer opmerkelijk is het sonnet ‘De zondaar’ van Simon Vestdijk. Het verscheen in de jaren vijftig van de vorige eeuw, waarin het schrijven over seksualiteit voor grote delen van de bevolking streng taboe was, zeker als het masturbatie betrof. Een leerling wordt betrapt, met noodlottige gevolgen.

De zondaar

Hij speelde met de schuwe lichaamsdelen,
die voor de voortplanting zijn ingesteld,
één of twee keer, – een onaanzienlijk strelen:
reeds werd er bij zijn vader aangebeld.

Toen heeft men hem twee uur lang gekweld –
leraar en vader – met de droeve vele
voorbeelden van een straffend godsgeweld:
tering en blindheid en andere nadelen. –

Men vond hem echter in de sloot nog gaaf.
De klas rouwde, de leraar schudde braaf
het hoofd en heeft ons vragen afgeweerd. –

Waarom hebben wij niet, wij laffe honden,
hem die als wraakengel was uitgezonden
met zwarte inktpotscherven gecastreerd?

Deze laatste periode in de bloemlezing (de twintigste en eenentwintigste eeuw) neemt het grootste deel in beslag: ruim 500 pagina’s. Begrijpelijk in een bloemlezing als deze, want de meeste lezers zullen juist in deze periode zijn geïnteresseerd. We komen dichters en liedjesschrijvers tegen als Annie M.G. Schmidt, Esther Jansma, Paul van Vliet, Ester Naomi Perquin, Hagar Peeters en Lucas Rijneveld.

Tot slot een aantal citaten die makkelijk in je hoofd blijven hangen.

• Over een schat van een juffrouw schreef Ed Leeflang (1929 – 2008): ‘Ze is zo groot, zo warm, zo zonnig; / ze geeft straks heel de klas de borst’.
• ‘Niets joelt zo prachtig als een schoolplein’ vindt Frans Kuipers (1942)
• Tymen Trolsky (1948) weet wat verveling is: ‘een lucht van boenwas woonde in de klaslokalen / en in de kapel hield christus maar niet op / met sterven aan het kruis’.
• Frits Criens (1949) ziet de school naar de knoppen gaan met al die onderwijsadviseurs: ‘O, hobbytuin voor zieners en zeloten / Waar ongeremd de waan der dag regeert’.
• De grote vakantie is voorbij, en daarmee de vrijheid: ‘Alsof hij bramen voor de jampot plukt / trekt september de kinderen van de zomer.’ Charles Ducal (1952)
• ‘mijn moeder kuste mij naar school’, zegt Hans Hagen (1955), ‘- maar gelukkig bij de achterdeur –‘.
• En hier begint alles mee: ‘Het springzaad knapt, de brempeulen / knallen open en jij ligt er in je wieg / als een popelend boontje bij.’ Erik Menkveld (1959 – 2014).

Een aanwinst, deze bloemlezing. Ik gun de samenstellers en al hun medewerkers dat hij binnen afzienbare tijd prijkt in iedere school- en universiteitsbibliotheek.

Hans Puper

Er hangt iets van lente in de klas. Nederlandstalige onderwijsgedichten vanaf de dertiende eeuw tot nu. Samengesteld door Theo Magito en Henk Sissing. Noordboek, Gorredijk. 877 blz. € 39,90.