Karper (1971)

Als ik starend naar het plafond op mijn doodsbed lig en overweeg welke woorden of welke zin ik met mijn laatste adem zal uitblazen, zal het vermoedelijk de langaangehouden verzuchting: karper… zijn, met in gedachten het centrale thema van The rime of the ancient mariner, van Samuel Taylor Coleridge uit 1834. Dit lange gedicht werd oorspronkelijk gepubliceerd tezamen met gedichten van William Wordsworth in de bundel Lyrical Ballads, een literair manifest waarmee The Romantic Movement in Engeland in feite begon. De fascinatie voor het verleden, een belangrijk aspect van de romantiek, komt al volledig tot uiting in de op archaïsche leest geschoeide titel van het gedicht: Rime voor poem, ancient voor old en mariner voor sailor. Met dank aan de heer Berkhout, gewaardeerd leraar moderne Engelse literatuur aan de vrije leergangen te Amsterdam; ooit.

Het ligt niet in mijn aard om op dat ultieme moment aan de eeuwigheid prijs te geven waarop ik in mijn leven trots heb mogen zijn, zoals het persisteren in het vormgeven van een literair oeuvre, over een periode van meer dan zestig jaar, waarbij mijn onmachtige last words: but at least I have been zealous in my vocation, geldig zouden zijn; een citaat uit het werk van mijn literaire vader Willem Frederik Hermans, die het ook weer van een ander had.
        Eerder dringt zich als boetedoening het memoreren van een laffe en onvergeeflijke daad aan mij op, waarmee ik mijn ziel, in het jaar 1971, ergens in de kop van Noord-Holland – het was in de Zeevangpolder, om precies te zijn – voor altijd bezoedeld heb.

Ik was zesentwintig en na enig heen en weer schrijven met de regionale Dijkgraaf (ik meen me te herinneren dat de bevoegde ambtenaar in kwestie zo genoemd werd) was ik erin geslaagd een visvergunning te bemachtigen voor de Zeevangpolder, een waterrijk natuurgebied, rond de gemeenten Edam en Volendam, waarvan bekend was dat er in de vele brede sloten aldaar veel karper zat. De vergunning stond toe van de vangst één vis mee te nemen.
        Het sportvissen was in die tijd voor mij een tijdpassering, die ik gemiddeld tweemaal per maand zocht op een stille zondagmiddag, tegenover de druk van mijn baan als leraar Engels bij het middelbaar onderwijs, en waarbij de karper, in zonderheid de boerenkarper, mijn voorkeur had.

The crime of the ancient mariner zou als titel voor Coleridge’s gedicht ook heel goed bruikbaar zijn, want de kern van het geschrift behelst de onverklaarbare moord die de mariner met zijn kruisboog begaat op een albatros, die was neergestreken op een van de ra’s, van het schip, hetgeen gold als een teken van good luck. De vogel valt dood neer op het dek en de bemanning vreest het ergste voor het lot van het schip en hangt als straf de dode albatros met een touw om de nek van de dader.

Na een verschrikkelijke reis over ijszeeën en door blakerende tropische hittes, waarbij de gehele bemanning miserabel sterft, overleeft the mariner als enige in een kleine reddingboot, nadat hij net op tijd nog in diepe wroeging aan Gods schepping zijn redeloze wandaad in smekend gebed heeft bekend. De hel blijft hem hierdoor vermoedelijk bespaard, die heeft hij op het schip al beleefd, maar als boetedoening moet hij, zwervend waar hij gaat, voor de rest van zijn leven, als door een ijlkoorts bezeten, aan de mensheid rondvertellen wat hij op zijn geweten heeft.

*

Die ancient mariner ben ikzelf, want ik heb ooit ook een redeloze wandaad begaan tegen Gods schepping. In God geloof ik niet, maar in zijn schepping des te meer. Ik heb geen albatros vermoord, maar een karper, een boerenkarper, de mooiste in zijn soort.
        Daar lag hij in het gras, met zijn wroetbek gesloten en zijn ogen star. Hij bewoog niet. Maakte geen geluid, wist niet waar hij was. Maar in plaats van hem voorzichtig weer te water te laten, met een kus op zijn kop, zoals geboden was, begon ik met een zakmes, merk Victorinox, in zijn nek te snijden – om hem uit zijn lijden te helpen – dwars door het glanzende solide schild van zijn schubben heen. Bloed kleurde het gras rood, tot ik zijn ruggengraat hoorde kraken. En pas toen besefte ik dat dit nooit meer goed te maken was.

L.H. Wiener