Recensie: Thijs Hoekstra – Kuren
Doe een wens, maar welke dan?
Het is 2012 en de Haarlemse David is een van de dertien kinderen die dat jaar in Nederland te horen krijgen dat ze lymfeklierkanker hebben. Er volgt een opname in het ziekenhuis, chemotherapie, haarverlies en veel gebraak, maar het hoofdpersonage van Thijs Hoekstra’s Kuren zal niet doodgaan.
Dat weten we immers door de structuur van de roman, die begint op het eindexamenfeest van Davids crush Hélène de Boer. Het is een paar jaar na de ziekenhuisopname en David treft iemand bij de keukenkastjes aan. Die ‘iemand’ is de lezer:
Ik wist meteen dat ik je moest aanspreken.
Niemand weet precies wie je bent. Mensen vinden je een beetje vreemd, geloof ik. Maar ik mag je wel hoor! (…) Ik heb enorm veel te vertellen. Het probleem is alleen dat er nooit meer iemand naar vraagt. Al mijn klasgenoten kennen deze kankerverhalen al, want ze waren erbij, maar jij hebt natuurlijk géén idee waar dit verhaal naartoe gaat. Dat zie ik aan je, maar er is geen enkele reden om je zorgen te maken. Ik ben gewoon heel enthousiast. Ik heb je zoveel te vertellen.
Op dat moment weet je dat er een stijloefening gaat volgen, waarbij de ik-verteller zijn verhaal zal doen in spreektaal. Er worden dus veel ‘gewoons’ en ‘of zo’s’ aan zinnen toegevoegd om het orale karakter te versterken, en daarmee samengaand wordt er lucht in het verhaal gepompt: de behoorlijk bedroevende en heftige periode uit het leven van David wordt verteld door hemzelf als cynische laat-puber.
Als het David al drie dagen niet meer lukt om te ontlasten en zijn buikpijn almaar toeneemt, gaat hij met zijn moeder naar de huisarts. Die vermoedt lang geen ernstige zaken, maar daar neemt Davids moeder geen genoegen mee en ze eist dat er meer testen worden gedaan. Davids moeder zou je een typische hockeymoeder kunnen noemen, al zit haar zoon niet eens op hockey: ze is (over)bezorgd, (over)zorgzaam, heeft een drukke baan en wil overal controle over hebben. Maar ditmaal heeft ze gelijk, er is daadwerkelijk iets ernstigs met David aan de hand en hij blijkt lymfeklierkanker te hebben.
In het ziekenhuis wordt David niet alleen door zijn moeder, maar ook door zijn klasgenoten en goededoelenorgansaties vertroeteld. Daar zit hij eigenlijk helemaal niet op te wachten. Hij krijgt allemaal goedkope rotzooicadeaus, cliniclowns gaan pas weg als ze hem tot tranen van het lachen toe hebben achtergelaten en de mensen van stichting Doe Een Wens lijken zelf eerst nog wat trauma’s te hebben te verwerken. David heeft amper wensen, het liefst zou hij zwelgen in zelfmedelijden en gamen en films kijken.
Op de kamer ligt hij met kinderen die nog zieker zijn, zoals iemand met mondkanker waarvan zijn gezicht ‘nog het meest op een waarschuwingslabel van een pakje sigaretten’ lijkt. Hoekstra vermijdt die heftige, klinische kant van (kinder)kanker zeker niet. Bij vlagen heel nauwgezet laat hij zijn hoofdpersonage vertellen welke infusen er in hem zitten, hoe ze worden bevestigd, hoe misselijk de chemo hem maakt en welke dilemma’s zijn lotgenoten hebben: het hele been eraf of alleen van voet tot knie met het risico dat de kanker terugkomt? De lichte toon die Hoekstra gekozen heeft zorgt er juist voor dat deze kant gemakkelijk behandeld kan worden, omdat het beschrevene dan niet te zwaar wordt. Kuren is een leerzaam boek bijna zonder dat je het doorhebt. Zeker de passages waarin Hoekstra zo op dreef is dat de ‘gewoons’ en de ‘of zo’s’ achterwege blijven, ben je als lezer helemaal mee. Op andere momenten voel je je als halftwintiger al een beetje te oud voor de puberproblematiek en toon van de hoofdpersoon, alsof de aangesprokene in de keuken idealiter wat jonger is.
Tot slot zit er een maatschappijkritiek in het boek waarvan me nog niet helemaal duidelijk is wat Hoekstra ermee beoogt. De bovenlaag van de samenleving, waarvan David bij uitstek een telg is en waarvan Haarlem tot symbool wordt gemaakt, wordt door het hele boek heen belachelijk gemaakt, performancekunst krijgt het weer zwaar te verduren en maatschappelijk engagement wordt ontmaskerd als een poging tot het breed trekken van navelstaarderij. Als David op social media zit merkt hij op:
De wereld was het afgelopen jaar in een draaikolk veranderd. Op het internet waren er tegenwoordig alleen maar mannen met baarden die schreeuwden over vrouwen, en vrouwen met gekleurd haar die schreeuwden over mannen, en het enige wat ze nog met elkaar deelden was het feit dat ze schreeuwden.
De roman eindigt met de realisatie dat David bijna het paard is dat voor hem staat, ‘[h]et enige verschil tussen het leven van mij en het leven van dat paard is dat hij er zich niet van bewust is. Het paard dat de hele dag geen gras kan vinden denkt niet dat hij een slecht paard is.’ Uit al deze voorbeelden komt mij een beeld naar voren dat David de moderne maatschappij verwerpt en aan het einde misschien zelfs wel de menselijke conditie an sich. Maar de voorbeelden passen niet noodzakelijk goed in dít boek, bij dít personage. De gedachten zijn te rijp om als puberverongelijktheid af te doen, eerder Houellebecq dan Salinger. Ik ben benieuwd waar ze toe leiden als Hoekstra ze verder uitwerkt, in een volgend boek na Kuren wellicht.
Martijn van Bruggen
Thijs Hoekstra – Kuren. Uitgeverij Das Mag, Amsterdam. 208 blz. € 22,50.

