Chateaubriand forever

Het schijnt dat ik al vroeg de krant las, alsof ik elk woord dat ik op school geleerd had meteen in zijn natuurlijke biotoop wilde terugvinden. Dat deed ik na schooltijd, om een uur of vier. Pas later kwam ik er achter dat het gebruikelijk is om ‘s ochtends de krant te lezen, tijdens of na het ontbijt. Te laat, vrees ik.

         Tegen de tijd dat ik begreep dat het gebruikelijk is om vluchtig nieuws tot je te nemen als je bezig bent aan een nieuwe dag te wennen, las ik al boeken bij het ontbijt.

         Om precies te zijn: een boek. Altijd hetzelfde boek. Mémoires d’outre tombe van Chateaubriand.

         Waarom ik dit boek elke ochtend weer oppak is een vraag die me al vaak gesteld is (‘Waarom Chateaubriand en niet ik?’ wilde een collega-auteur weten, of ‘Er zijn nog andere boeken geschreven, hoor,’ volgens de dame die hier de ramen zeemt) en waarop ik het antwoord eigenlijk ook niet weet.

         Misschien heeft het te maken met de ongrijpbaarheid van de schrijver. Chateaubriand is persoonlijk zonder in amicaliteit te vervallen en zijn stijl degelijk zonder oubollig te worden.

         ‘Alsof het gisteren geschreven is!’ klinkt er dan door de wandelgangen van leesclubs, en dat is ook zo, al heeft de ogenschijnlijke moderniteit minder met de schrijver te maken als met de onwil van de Franse taal zich te onderwerpen aan spellingsbedervers. De laatste grote spellingswijziging dateert uit het einde van de negentiende eeuw, en die was deels gebaseerd op voorstellen van Voltaire, een eeuw daarvoor gedaan.

         Natuurlijk stuit je af en toe op een woord dat je niet tegen zult komen in de Figaro of in de Libération, maar dat op een curieuze manier toch bekend klinkt.

         ‘Vénusté’ is zo’n woord.

         Volgens een noot synoniem voor ‘beauté’, maar Larousse zegt: ‘beauté gracieuse’, waaruit we kunnen afleiden dat ‘vénusté’ ongeschikt is om de schoonheid te duiden van een tafelpoot of van een schilderij van Meissonier. Tenzij er op dat schilderij een wulpse dame wulps ligt te zijn en je haar bedoelt.

         Een woord als ‘Gentilhomme’ herinnert eraan dat Frankrijk ooit een monarchie was en over adel inclusief titels beschikte, en het laat tegelijk zien dat die tijd ver achter ons ligt, alsof het woord met het voorbijgaan van de eeuwen verschrompeld is tot iets onbeduidends, lieflijk en aaibaar. Zoals iedereen weet heeft zijn Britse tegenhanger stand gehouden. Vooralsnog is er weinig lieflijks of aaibaars te bespeuren aan Gentleman.

         Hoe vaker je de Mémoires leest, hoe meer het opvalt dat Chateaubriand wel erg veel meemaakte, alsof hij zich door een vreemde speling van het lot altijd op plekken bevond waar de muze van de geschiedenis ook net haar tent opgeslagen had.

         Zo bleef zelfs een wandeling in de bossen van Versailles niet zonder gevolgen. Opeens staat hij tegenover een uitgelaten jachtgezelschap dat zojuist een hert geschoten heeft. De aanvoerder van het gezelschap, een wat een mollige man, roept hem lachend toe, naar het hert wijzend: ‘Lang heeft hij het niet uitgehouden.’

         De mollige man was Lodewijk de Zestiende, de laatste koning van Frankrijk en al was hij zich er misschien niet van bewust dat hij het zelf ook niet lang meer zou uithouden, Chateaubriand sloeg het zinnetje alvast op voor later.

         Soms lijkt het alsof de tijdgeest hem volgt en niet andersom. Een typerend voorbeeld van de gevolgen van de revolutie lees je in de overlijdensakten van zijn ouders. Zijn vader, die voor de val van de Bastille stierf, heeft in zijn akte nog recht op zijn titel, graaf (van Combourg, de Chateaubriands waren van landadel), met inbegrip van zijn functies en de privileges die hij in zijn leven omarmd had. Bij zijn moeder is niets meer van haar nobele afkomst terug te vinden. Zij stierf als eenvoudig ‘citoyenne’ zoals ieder ander. Het was 1798, de Terreur stuiterde door het land, niets en niemand ontziend. Gelijkheid tot in het graf.

         Sommige stemmen fluisteren dat Chateaubriand de muze van de geschiedenis niet altijd even heus behandelde, zijn eigen rol als het zo uitkwam wat verfraaide, ja zelfs hele avonturen – zoals zijn survivaltocht door Noord-Amerika – uit zijn duim zoog.

         Ook zijn ontmoeting met George Washington is omstreden.

         In het boek duurt die ontmoeting ongeveer een pagina. Washington schijnt een paar Franse woordjes gezegd hebben, Chateaubriand toont zich opvallend bescheiden (‘langer dan één dag zal hij mijn naam niet onthouden hebben’), en zegt dan dat hij zich gelukkig voelt dat de blik van de grote man op hem gerust heeft, al was het maar kort. De rest van zijn leven, schrijft hij, zal hij zich door die blik verwarmd voelen.

         Natuurlijk maakt het niet veel uit of hij Washington echt ontmoet heeft, wat telt is dat je als lezer ook iets meekrijgt van de warmte die de eerste president van de Verenigde Staten uitstraalde op de Franse dichter.

         Flaubert schreef eens dat lezen je leven verlengt. Niet richting de toekomst, maar richting het verleden.

         Misschien grijp ik daarom steeds weer naar Chateaubriand. Om elke dag een stap terug te zetten, steeds verder het verleden in.

Aristide von Bienefeldt

(Dit stuk verscheen in iets gewijzigde vorm eerder in Tzum 52/53, 2011)