De keerzijde van een utopie

Meer dan dertig jaar geleden debuteerde Frank Albers met de roman Angst van een sneeuwman (1982) en werd hij in de verzamelbundel Mooie jonge goden (1986) geflankeerd door toen aanstormende en inmiddels gearriveerde auteurs als Tom Lanoye en Herman Brusselmans. Ondanks dat hij met zijn debuut de Yangprijs won, verscheen er geen roman meer van Albers’ hand. Hij promoveerde aan Harvard University op negentiende-eeuwse Amerikaanse utopische literatuur, vertaalde Shakespeare en werd chef boeken van De Standaard. In 2014 verscheen dan toch plots Albers tweede roman Caravantis, waarin hij het voor hem bekende thema van de utopie uitwerkt.

fran alber caravantisDe veelbelovende ouverture van de roman schetst als in de openingsscène van sommige films een gefragmenteerd beeld van de (te verkennen) romanwereld: de fictieve republiek Caravantis. In zeer korte en suggestieve flarden roept Albers in nauwelijks vier pagina’s een mysterieus beeld op van de jonge staat en zijn inwoners.

Dit is een onmogelijk land in november, de dagen raken niet meer uit het grijs, de nachten zijn koud en niemand weet wanneer de boten weer zullen varen.

De lezer leert de republiek – die even fictief als Vlaams overkomt – in de daaropvolgende vierhonderd pagina’s kennen door de ogen van enkele inwoners en door die van buitenstaander Jakob Jarvik, een middelmatige Amerikaanse journalist van de lokaal opererende krant Wyoming Times. Jarvik wordt tot zijn eigen verbazing door de hoofdredacteur van zijn krant vooruitgeschoven om samen met een negental collega’s uit de journalistiek op kosten van de plaatselijke universiteit enkele maanden in Caravantis te komen verblijven.

De republiek – ontstaan na een volksopstand tegen de plaatsing van een ‘geldverslindend’ en ‘pretentieus’ gouden beeld van een schildpad met ruiter – wordt in eerste instantie aan Jarvik verkocht als een utopie, een ideale synthese van de tot voorheen mislukte utopische experimenten. Vanzelfsprekend is dat beeld al snel aan erosie onderhevig.

Op basis van de wederwaardigheden van de talrijke personages die Albers afwisselend volgt, weet hij een razend fascinerend beeld te creëren van een staat waar journalisten met de titel professor worden aangesproken, kunst in de ban is gedaan, idealistische medicatie door het kraanwater wordt gemengd, kathedralen omgebouwd worden tot een toeristische drive-trough experience met een medische toepassing en bejaarden voorzien worden van streepjescode en een uiterste houdbaarheidsdatum. Het zijn maar enkele voorbeelden van de soms groteske consequenties van de ideale wereld die Caravantis pretendeert te zijn – voorbeelden waarmee Albers de lezer tegelijkertijd uitnodigt te reflecteren op actuele maatschappelijke kwesties in de parallelle realiteit.

Het is daarom des te spijtiger dat de belangrijkste personages in de roman niet de uitgesproken glans en de uitwerking kregen die de plaats van handelen wel te beurt viel. Jarvik blijft in weerwil van wat zijn professie doet vermoeden tamelijk tam en blanco rondlummelen als hij kennis heeft gemaakt met enkele van de uitwassen van het door populisme geregeerde staatje. Het is dan ook geenszins zijn journalistieke gedrevenheid die de utopie van Caravantis ontmaskert. Jarvik krijgt van Albers in de loop van de roman wel een achtergrondverhaaltje mee (een gedwongen vertrek uit Duitsland gevolgd door een solistisch bestaan in de VS), maar doordat dit gegeven verder niet wordt uitgewerkt, blijft dit potentiële motief in het luchtledige hangen.

Ook de andere personages, allen slachtoffer van Caravantis’ dystopische uitvloeisels, krijgen ondanks de omvang van de roman niet de uitwerking en de gedrevenheid die de ideeënwereld van het boek zou verdienen. Het burgerlijke koppel Suzanne en Cyrille Claes doet in zijn hang naar regelmaat en structuur wat al te herkenbaar en obligaat aan. Cyrille mag dan weliswaar volkomen hysterisch reageren op de zogenaamde veranderingen die hem treffen nadat Jakob Jarvik zijn kleine wereld is binnengetreden (Suzanne begeleidt Jarvik namens de universiteit), maar verwikkelingen anders dan wat huwelijkse twisten worden hierdoor niet in gang gezet. De achterplattekst die belooft dat Suzanne Jarvik ‘bij de arm neemt’ en hem ‘naar het hart van Carvantis’ leidt, doet dan ook onheilspellender en spannender passages beloven dan de stroeve en summiere interactie tussen de twee – resulterend in de vrij plotse ontknoping van één van de verhaallijnen – uiteindelijk waarmaakt.

De meest uitgesproken personages komen voor in de hoofdstukken waarin de zwatelende toeristengids en het arrogante, wetenschappelijk gecreëerde (baby)genie Benjamin Faust aan het woord komen. Het is – vooral in het geval van Faust – spijtig dat zij minder ruimte krijgen dan collegapersonages als Roger, Désirée en de oud-rechter, die ondanks een dramatische achtergrond toch vooral blijven hangen in lijdzaamheid. De prikkelende wereld die Caravantis uiteindelijk is, had krachtiger en uitgesprokener personages verdiend.

Het is jammer dat Albers al heeft aangekondigd dat er na deze roman waarschijnlijk geen derde volgt. Daarmee had hij alsnog kunnen bevestigen dat hij – wellicht met een minder gefragmenteerde aanpak gecentreerd rond een handvol levendige personages – wel degelijk in staat is een roman van topniveau te vervaardigen. Wat na Caravantis resteert, is een zeer ambitieuze roman die meer aandacht vanuit Nederland verdiend had, die vol staat met interessante ideeën, maar die uiteindelijk – al is het maar vanwege de fraaie ouverture die hoge verwachtingen schept – niet al zijn potentieel weet te verzilveren.

Jelle Spijkstra

Frank Albers – Caravantis. De Bezige Bij, Amsterdam. 398 blz. € 19,90.