Wereldberoemd

Jazeker, zeg ik tegen lezers die wel eens vragen of mijn flesje ‘nog wat meemaakt’ of: nee, tegen lezers die vrezen dat mijn flesje het tijdelijke voor het eeuwige verwisseld heeft.

         Zij vermoeden dat ik mijn rode vriend verloren ben, of dat misschien toch gebeurd is waar mijn vriend Georg uit Hamburg, de eerste bezitter van een kloonflesje, ooit op zinspeelde: tegen een koets vol hotemetoten geworpen, gevuld met een hoogst ontvlambaar goedje.

         Toen ik Georg laatst vroeg of hij een manier wist om mijn flesje wereldberoemd te maken, begon hij weer over die hotemetotenkoets en dat ontvlambare goedje. ‘Wist jij dat je zo een oorlog kan ontketenen?’

         ‘Dat weet ik,’ zei ik, ‘maar iemand is ons voor geweest.’

         ‘Bedoel je dat iemand met jouw flesje een aanslag…’

         ‘Natuurlijk niet. Ik bedoel dat er al eens een oorlog op die manier begonnen is. De Eerste Wereldoorlog om precies te zijn.’

         ‘Dat is erg lang geleden. Niemand herinnert zich dat.’

         Helemaal ongelijk kon ik Georg niet geven. Onder het Facevolk en het Twittervee zullen weinig individuen rondchatten die weten dat de Eerste Wereldoorlog pas goed op gang kwam toen iemand in Sarajevo een Molotovflesje tegen een koets wierp (en degenen die weten dat zonder dat flesje die vete toch wel uitgevochten was, zijn helemaal dun gezaaid).

         Georg en ik nipten aan een cocktail, we zaten op het verwarmde terras van een hip café in Hamburg. ‘Wat denk je,’ opperde Georg, ‘zie jij een toekomst voor onze flesjes bij IS of bij de Taliban?’

         ‘Die hebben originele invalshoeken,’ beaamde ik, ‘maar hoe groot acht jij de kans dat we op het achtuurjournaal een filmpje te zien krijgen met zo’n sexy vrijheidsstrijder die een flesje onthoofdt?’

         ‘Het blijft een gok. Iets met royals misschien?’

         ‘Heb ik al geprobeerd. De laatste keer dat ik bij de Koningin op bezoek was, heb ik een (kloon) flesje in het toilet achtergelaten.’

         Mijn vriend knikte. ‘Dat herinner ik me. De prinsesjes vonden het prachtig.’

         ‘O ja, en anders de Koning wel. Als hij zich op het flesje concentreert, verloopt de stoelgang stukken soepeler. Maar ik heb hem nog niet zien opduiken bij een fotoshoot tijdens het skiën of het pleewerpen. En naar een fleshapmoment heb ik ook vergeefs gezocht. Dat wordt niks.’

         Ik vertelde hem over het debacle met het Moederbedrijf. ‘Spa heeft me het ambassadeurschap aangeboden, ik voelde me net Audrey Hepburn toen Unicef belde. Ik verwachtte horden fotografen onder mijn slaapkamerraam, ik had er speciaal een rode pyjama voor aangetrokken. Wat denk je? Geen hond, geen postduif, geen geforceerde flits. Er kon nog geen krantenberichtje af!’

         ‘Laten we alles even op een rijtje zetten,’ resumeerde Georg. ‘We hebben een ijzersterk concept. Een flesje dat over de wereld zwerft, dat soms ergens blijft hangen, soms misbruikt wordt, gefotografeerd wordt, heel vaak gefotografeerd wordt (onze Finse correspondent heeft 420 kiekjes in zijn bezit, geschoten in 17 verschillende landen), verwerkt in een huisaltaar in Kathmandu (opgedragen aan Poseidon, de god van het water), permanent tentoongesteld in Leuven, ga zo maar door.’

         ‘Vergeet de kronieken niet,’ zei ik, ’99 kronieken (toen deze scène opgenomen werd was de jubileumkroniek nog niet geschreven). En last but not least, het boek.’

         ‘Absoluut, De avonturen van mijn rode flesje. Nou, dan kun je zelf wel bedenken wat er nog aan schort.’

         Ik wist het niet. Echt niet. Dat zei ik hem.

         ‘Lieve jongen. Je hebt een concept, je hebt foto’s, je hebt kronieken, je hebt een boek. Er is nog één stap te gaan. Denk goed na.’

         Ik dacht na dat het een aard had. Ik sloeg mijn ogen neer. ‘Ik weet het echt niet.’

         ‘De volgende stap is film,’ glimlachte Georg, ‘je moet naar Hollywood.’

Aristide von Bienefeldt