‘Westerlingen willen er altijd iets van máken’

Lodewijk van Oord laat met zijn roman Niemand is van hier de lezer op een vindingrijke en veelzijdige manier nadenken over de vele aspecten van het postkolonialisme. Welzijnswerk, wetenschap, geld, vertier, macht, dit zijn maar enkele van de beweegredenen voor de Europeaan om zich nog steeds of weer opnieuw te bemoeien met in dit geval Afrika. Van Oord velt geen oordeel over wat goed of slecht is, maar laat het aan de lezer om dat oordeel zelf te vormen aan de hand van verschillende verhaallijnen en contrasterende personages.

Op de eerste paar bladzijden introduceert hij de twee hoofdrolspelers. Hij laat hun wegen letterlijk aan elkaar raken en houdt tot het einde toe de lezer in spanning of ze elkaar nog een keer zullen ontmoeten, maar dan uitgebreider. Rineke Friedl, een jonge biologe, reist naar île Europe, dat tussen Mozambique en Madagaskar ligt en nog steeds Frans grondgebied is. Ze gaat op het vrijwel onbewoonde eiland – er zitten alleen een paar Franse soldaten om het te beschermen tegen indringers – de rattenpopulatie onderzoeken om deze trefzeker te kunnen bestrijden. Een vrouw die begaan is met de wereld, nieuwsgierig, niet bang voor het onbekende en een wetenschapper in hart en nieren. Door haar ogen zien we de andere hoofdpersoon binnenkomen in de wachtruimte voor regionale bestemmingen van het vliegveld bij Maputo:

Er komt een Hollander binnen. Zo een die zijn best doet geen Hollander te zijn. Heerlijk valt hij door de mand. (…) Onrustig kijkt hij om zich heen. Hij houdt zijn hoofd voorovergebogen. Alsof hem is verboden de andere mensen aan te kijken. (…)
Ik weet wie deze man is. Ik heb hem op het journaal gezien. Wat gek dat hij hier verschijnt. Volgens het journaalbericht moet deze kerel in de bak zitten. Miljoenen heeft hij weggesluisd naar maffiose eilanden. Voor zijn cliënten, maar ook voor zichzelf. Verbazingwekkend dat hij hier is. Fliers van Deventer.

De rollen zijn verdeeld, we weten wie goed is en wie slecht, maar doordat de hoofdstukken om en om vanuit beide personages geschreven zijn, in het ik-perspectief, krijg je al snel door dat het niet zo zwart-wit gesteld kan worden. Fliers, een wat oudere man, gescheiden, accountant, heeft vrienden met geld en is zelf ook niet onbemiddeld. Hij is min of meer op de vlucht. In Nederland wordt een schikking getroffen voor zijn frauduleuze praktijken, maar tot die tijd heeft zijn advocaat hem geadviseerd uit de schijnwerpers te blijven. Een vriendje van hem heeft een bungalow aan de kust met van Mozambique, met zwembad en personeel. De villa’s er omheen worden bewoond door rijke Europeanen, een hoog hek beschermt hen van de arme en daardoor bedreigende Afrikaanse buitenwereld.

Hoewel de insteek van Rineke en Fliers anders is, de een op de vlucht, de ander op onderzoek, moeten beiden alle zeilen bijzetten om zich aan te passen aan hun nieuwe omgeving. Rineke is de enige vrouw tussen een handvol zich ernstig vervelende soldaten. Hun aandacht voor deze jonge Hollandse slaat al snel om in aanrandingsgedrag.  Alleen door zich over te geven aan de commandant kan ze zichzelf beschermen tegen de anderen. De ratten die ze onderzoekt, die moeten omgetoverd worden in cijfertjes, diagrammen, analyses. Daar gaat tijd in zitten en houdt ze het wel zolang vol?

Fliers trekt lusteloze baantjes in het zwembad, kerft de dagen in de balustrade en weet niet wat hij met zijn tijd moet. Tot hij zich ontfermt over de dochter van een van zijn personeelsleden. Het meisje is ernstig ziek en hij betaalt de rekeningen voor het ziekenhuis in de hoofdstad, inclusief de retourvlucht. Maar als zijn ontfermen verder gaat en hij haar in huis neemt, heeft dat verregaande gevolgen.

Ook Rineke loopt tegen de cultuurverschillen op als er een drenkeling op het eiland aanspoelt die de kleine leefgemeenschap van soldaten en onderzoekster danig verstoort. Van wie is het land waar zij zich bevinden? Van de Franse kolonisator, van de wetenschapper die komt helpen, van de Afrikaanse vluchteling die zich ineens op Frans-Afrikaans grondgebied bevindt?

Fliers sluit noodgedwongen vriendschap met een Grieks echtpaar dat een van de andere villa’s bewoont. Van Oord laat op een mooie  manier de koloniale verhoudingen aan het licht komen in de gedachten van Fliers en de gesprekken die hij voert met deze rijke Grieken.

Zij leveren vanavond de gastvrijheid, en ik word geacht die met een persoonlijke ontboezeming te beantwoorden. Ook vriendschap begint met ruilhandel.

Zijn Griekse gastheer vindt dat je je niet schuldig moet voelen voor alle ellende in de rest van de wereld. Je kunt de mensen helpen in je nabije omgeving, maar het is iets typisch Westers om zich overal mee te bemoeien.

Westerlingen willen er altijd iets van máken. Vooruitgang, ontwikkeling, democratisering, hoe we het ook noemen, de ander moet er altijd beschááfder van worden. En liefst ook wat blanker. Wij zijn al wat de ander nog moet worden.

Van Oord heeft zich goed ingeleefd in zijn personages en schets op treffende wijze verschillende werelden: die van de eenzame wetenschapper die een probleem komt oplossen, die van de rijke blanke die geen kwaad ziet in hulp bieden, die van de soldaat die braaf doet wat hem wordt opgedragen, die van de arme Afrikaan voor wie het niet duidelijk is wat hij wel en niet kan verwachten van de Europese bezoekers.

Kan het bemoeizuchtige Europa zich nog terugtrekken of is het rijke Westen te veel met Afrika verweven, zijn beide continenten te veel van elkaar afhankelijk? En kun je je als individu zomaar elders voor kortere of langere tijd vestigen zonder verstrikt te raken in het onbekende lokale leven? In hoeverre moet je de ander helpen? Wordt die ander daar altijd beter van? Niemand is van hier is een geslaagde roman die tijdens het lezen vragen oproept waar door de verschillende verhaallijnen steeds weer andere antwoorden op te geven zijn.

Arjen van Meijgaard

Lodewijk van Oord – Niemand is van hier. Cossee, Amsterdam. 300 blz. € 20,99.