Je wilt niets liever dan zacht zijn

De bundel Bestaansbegeerte van Marijke Hanegraaf bestaat uit vijf series met elk een eigen thema. Alleen de titel al wekt interesse. De eerste serie gaat over een reis naar Nieuw Zeeland. Hoewel deze serie wat lang aandoet, en veel binnen hetzelfde thema blijft, is de loomheid van een vakantie soms ook voelbaar in de gedichten, zoals in:

Iets dat ons kan zijn
Zuidereiland

Aangekomen, de auto geparkeerd – wat zullen we doen
wij die op zoek zijn naar wat ontbreekt.

We hadden gereden in de sporen van mineralen
gekeken of de kleuren het konden oplossen

en opnieuw maakten de uren zich lang, de middag slenterde
als een vreemde van de ochtend vandaan.

Op die mooie lome dag wreven we de zon in ons lijf
zagen talen samenkomen op vuilnisbakken, was dat

wat we zochten? We lazen in een folder op een altaar
dat we de weg gevonden hadden naar een bijzondere plaats

ontworpen door de architect voor noodsituaties en dat we
mochten houden van iets dat ons kan zijn.

Ten slotte kwamen we bij de oceaan die groter wordt aangezien
het eiland naar het noorden neigt. De vele uitzonderlijke

dieren lieten zich niet bespieden, maar wij roken de vrijheid
van de dieren om zich niet te laten bespieden.

In dit gedicht lijkt voor de personages geen verplichting te bestaan. Ze hoeven niets, kijken wat rond, reizen wat. Ze weten niet wat ze zoeken, en misschien zoeken ze ook wel niets, al ontbreekt er iets. Het slot is wat magisch, want hoe ruik je vrijheid? Figuurlijk staat er misschien dat de personages dieren wilden spotten, geen dier zagen, maar dat ook niet erg vonden. Het enjambement bij ‘mineralen’ is mooi.

In de tweede serie ‘De ruwe adem’, eindigt het eerste gedicht, over evacuatie, met de regel: ‘bespeel uw gitaar met de hoes erom.’ Dit roept veel op. Bijvoorbeeld dat iemand in een nieuw land zich niet kan laten horen, of niet de tijd heeft om uit te pakken, altijd paraat om verder te trekken. Dat beeld vloeit mooi over in het gedicht erna:

Waar je naartoe gaat

Angst, een terechte of nee,
in aanvang toch eerder een onbestemde

angst die pas stem krijgt na het gebeurde
in een streek die niet de jouwe is, waar bomen

ander blad dragen op een andere stam
en de bodem te week of te hard is.

Je trekt erheen om iets tastbaars te vinden
noem het een huis of een mens

bent in de war van alleen al het weggaan.
De naam van de stad klinkt als een vader

je verheugt je op iets dat standvastig en goed is.
Maar steden zijn zelden een vader

men gooit er met stenen en woorden.
Je wilt niets liever dan zacht zijn.

Dit gedicht vanuit het perspectief van een vluchteling laat je meeleven, je kan niet anders. Veel lezers zullen denken dat ze zelf iets tastbaars en standvastigs hebben, en dan hoe verschrikkelijk het is om dat niet te hebben. Mooi, en (letterlijk) hard is ook het contrast tussen een huis waarnaar verlangd wordt als de stenen die naar de je gegooid worden. Door eerst de stenen te noemen, en daarna pas de woorden, vermoedt de lezer dat de woorden nog harder zijn dan de stenen. De laatste zin is prachtig: die drukt een soort onmogelijkheid uit: de je wil heel graag zacht zijn, maar moet hard zijn (weer als een huis of een steen) om zichzelf te beschermen.

Serie drie, met dezelfde titel als de bundel, is een langgerekt gedicht, waarin het leven als geheel wordt beschreven, ook buiten de mensen om. Er bestaat los van mensen ook veel begeerte om te bestaan. De laatste regels ‘Zie de bomen en de dieren, verbouwereerd alsof / zich voor het eerst een mens aandient.’ zijn tekenend. In de vierde serie Tijdelijk verblijf, is de ik-figuur weer thuis. Een hortensia wordt uitvoerig beschreven, het ziekenhuis wordt bezocht als zieke en als bezoek. Uit de vijfde serie ‘Ademrijk’, een gedicht dat op de pagina ernaast vanuit het andere perspectief wordt geschreven, wat leidt tot een prettige vervreemding:

De gestapelde tijd (1)

Terwijl iemand me vertelde dat deze lijn is opgeheven, sta ik naast mijn fiets
te wachten voor de gesloten overweg, een afgestapt persoon.

Dit toevallig ontstane wezen had hier niet zullen zijn
is er omdat het verkeerd reed.

Bijna geruisloos glijdt een boemel voorbij, deinend op zijn onderstel
vaart minderend voor het stationnetje.

In de trein zie ik mezelf zitten
nog in dat mooie roestbruine maar versleten jack.

Ik staar naar de voorbijschuivende akkers, verlang te fietsen
in dat zachtglooiende land, de weg te volgen waarheen die ook gaat

en zie mezelf vanuit de trein bij de spoorwegovergang staan
gekoesterd door de zon. Kijk me aan.

Met deze bundel schreeuwt Hanegraaf niet. Ze laat juist heel precies en teder zien hoe we kunnen leven. Hoe we kunnen genieten ook als we niets bereiken, dat veel kleine dingen al begerenswaardig zijn.

Erik-Jan Hummel

Marijke Hanegraaf – Bestaansbegeerte. De Arbeiderspers, Amsterdam. 78 blz. € 20,99.