Over anoniem passeren

Schrijven als kunstvorm is een volstrekt zinloze bezigheid, althans volgens Oscar Wilde, die daartoe als kunstzinnig aforisme: All art is quite useless hanteerde.

Mijn standaardantwoord op de vraag: ‘Waarom schrijft u?’ luidt: ‘Om niet anoniem te passeren’, een antwoord dat vervolgens de gemelijkheid van de vragensteller opwekt, of rechtstreeks wordt uitgelegd als ijdeltuiterij. Het zij zo. Een bespreking in Trouw van de hand van de letterkundige krokeledokus Rob Schouten, aangaande mijn onlangs verschenen boek In zee gaat niets verloren, toonde als kop: ‘IJdeltuit in het kwadraat’, voorwaar een rake karakterisering, vooral als men bedenkt dat het thema van dit boek wordt bepaald door een zoektocht naar zes in de oorlog vermoorde familieleden, van wie ik eerder het bestaan niet kende.

Veel van wat ik schrijf vindt zijn oorsprong in het vollopen van mijn gemoed met emoties die ik slechts kan beheersen door ze in woorden gestalte te geven, ze op literaire wijze tot expressie te brengen, en ze in die vorm tijdloos te fixeren.

Zo schreef ik in oktober 2013 een kort saluut aan Freek, een hoogbejaarde man die zich op de Haarlemsche Jachtwerf aan het Zuider Buiten Spaarne op sympathieke wijze verdienstelijk maakte, tot hij in zijn seniorenwoning in Schalkwijk door een allochtone indringer werd geschopt en geslagen, tot de dood erop volgde.

Freek had bij de werf een klein houten huisje genaamd Rivièra, waarin hij zich kon terugtrekken als zijn bezigheden hem teveel hadden vermoeid. Het huisje wordt nu als dagverblijf gebruikt door een andere werknemer op de werf, een vriendelijke en behulpzame man met wie ik regelmatig te maken heb. Hij heeft de Rivièra wat opgeknapt en het huisje opnieuw in de verf gezet.

Kort geleden, toen de Argos voor het nieuwe seizoen te water gelaten was en ik op het schip aan het werk was, werd er van binnenuit op de ruit van het huisje getikt. De man maakte met handgebaren duidelijk dat ik naderbij moest komen. Ik ging van boord en stak het jaagpad over dat langs het terrein van de werf loopt. De man kwam niet naar buiten toen ik voor het huisje stond, maar wees grijnzend naar een vel papier op A4-formaat, dat hij met plakband in de rechterbovenhoek van het raam had bevestigd. Ik deed nog enkele stappen naar voren en zag toen dat het een afdruk betrof van mijn saluut aan Freek, in een vergrote letter en met Freeks naam in het rood.

         Ik knikte een paar maal en maakte met mijn rechterhand een saluerend gebaar.

         Freek.

In de loop van de dag zag ik dat wandelaars, die via het jaagpad het terrein overstaken, een aantal keren voor het huisje bleven staan om de tekst te lezen. Zelfs een jogger bracht zichzelf om die reden even tot stilstand.

Of schrijven als kunstvorm inderdaad geheel zinloos is, zoals Oscar Wilde beweert, weet ik niet. In ieder geval heeft Freek nu: a local habitation and a name, zoals William Shakespeare de tovenaar Prospero in The tempest laat zeggen.

L.H. Wiener