Oorlogsbrieven uit de Leeuwarder gevangenis

De oorlog is een thema dat zelfs schrijvers die lang na 1945 werden geboren volop bezighoudt, en maand na maand verschijnen er nog dagboeken, brieven en herinneringen van mensen die de bezettingsjaren hébben meegemaakt, en soms overleefd.

post uit friesland frijdaDitmaal is het Nico Frijda, hoogleraar psychologie aan de Universiteit van Amsterdam, die zich schaart in de lange rij waarin Etty Hillesum, David Koker, Charlotte Salomon en Floris B. Bakels – om er maar een paar te noemen – hem de laatste jaren voorgingen. Wat beweegt iemand brieven te publiceren die hij veertig jaar geleden, in de gevangenis in Leeuwarden, aan een vriendin schreef? Valt er nog iets toe te voegen aan alles wat al over de oorlog is geschreven en beweerd?

Die vragen moet ook Frijda zich gesteld hebben. Toen Judith Herzberg hem voorstelde zijn gevangenisbrieven uit te geven, ‘omdat je er veel mensen een plezier mee doet, omdat het een goed tijdsbeeld geeft…’, antwoordde Frijda: ‘Waarom zou ik?’ Dat Herzberg hem heeft weten te overtuigen is een goede zaak: Frijda’s brieven zijn boeiend om te lezen en prachtig geschreven. En al zijn het gevangenisbrieven, ze zeggen meer over de persoonlijke ontwikkeling van een intelligente en gevoelige jongeman dan over de oorlog. Misschien vind ik ze daarom wel zo mooi.

Nico Frijda was vijftien toen hij onderdook bij een familie in Zeist. Het was het najaar van 1942. Met als schuilnaam Hans de Groot kon hij zich gewoon op straat begeven, en hij raakte bevriend met een van de dochters van de familie, Liesje, aan wie hij later vanuit Leeuwarden al die brieven schreef. Zoals dat gaat: er volgde een ander onderduikadres, Frijda’s vader — die hoogleraar in de economie was — werd gearresteerd en in Leeuwarden geïnterneerd, en in zijn bezit was een brief van Nico, onder valse naam maar met het goede adres.

In juli 1944 werd Nico opgepakt en naar Leeuwarden gebracht, ervan verdacht joods te zijn en de zoon van de hoogleraar. Tot een confrontatie tussen vader en zoon kwam het niet. Frijda suggereert dat ‘werk van buitenaf’ zo’n confrontatie voorkwam, al weet hij daar ook zelf het fijne niet van. In januari 1945 werd hij uit de gevangenis ontslagen; zijn vader was toen al via Westerbork naar Duitsland getransporteerd en daar gestorven.

Post uit Friesland is een selectie uit de brieven die Frijda aan Liesje schreef; behalve de brieven die in de bundel zijn opgenomen stuurde hij haar ook nog ‘gewone, neutrale brieven’. Bewakers, de goeden onder hen, smokkelden die naar buiten, maar enige zekerheid dat ze aankwamen had Frijda niet. Vandaar dat de brieven nog het meest op een dagboek lijken, hij schreef ze om de tijd te doden en zijn gedachten te ordenen. De omstandigheden in de gevangenis, de verplaatsingen naar weer een andere cel en de pakketjes met etenswaar en schone kleren, die steeds opnieuw een bron van geluk zijn, worden uitgebreid beschreven, en zo ook het komen en gaan van andere geïnterneerden met wie vriendschap ontstaat of op zijn minst een gevoel van lotsverbondenheid.

Het boeiendst is echter wat Frijda over zijn eigen gedachtegang vertelt — het is het verslag van een gestage persoonlijke groei, die juist door het isolement mogelijk wordt. In de gevangenis heeft hij tijd en gelegenheid te over om te lezen en na te denken. Hij leest Shakespeare, Dostojevski, Ibsen en de bijbel, en als dat alles kennelijk niet voorhanden is ook Selma Lagerlöf en Marie Koenen. Hij is zeventien, en heeft het punt bereikt waarop het verstand hem wegvoert van het geloof, waarop hij ‘het sexuele probleem’ van christelijk schuld- en zondebesef ontdoet, waarop hij begrijpt dat zelfkennis voorafgaat aan een oordeel over de wereld. ‘Ik ben in veel opzichten ontevreden over en met mezelf, maar eigenlijk ben ik over die ontevredenheid wel erg tevreden!’ Meer dan zelfgenoegzame zekerheid brengt twijfel mensen op gedachten.

De verschrikkingen van de oorlog dringen ook tot de gevangenis door: Frijda weet dat zijn vader naar Westerbork is gebracht en hij verneemt dat de Russen in Polen gaskamers en verbrandingsovens vonden. Steeds meer dringt het besef zich aan hem op dat de waarde van kunst en wetenschap betrekkelijk is als het land in puin ligt en velen de eerste levensbehoeften missen. Maar zijn omstandigheden zijn niet anders: hij is genoodzaakt er het beste van te maken, hij denkt, en stuurt zijn gedachten aan Liesje, die voor hem ‘de representant van de vrijheid’ is.

Judith Herzberg had gelijk toen ze er op aandrong de brieven te publiceren. Al was het alleen maar om er weer eens aan herinnerd te worden hoe belangrijk het is ook in moeilijke omstandigheden het heft in eigen hand te houden.

Anton Brand

Nico Frijda – Post uit Friesland. G. A. van Oorschot, Amsterdam. 100 blz.

Deze recensie verscheen eerder in het Nieuwsblad van het Noorden op 6 april 1984.

(Foto: still uit filmpje op YouTube)