Na inlevering van mijn vorige stukje kreeg ik een mail ‘van een lichtelijk bezorgde hoofdredacteur’: ‘Je hebt nu al een paar keer zo’n column geschreven met een lijst namen en titels en dat is heel goed, maar ik ben een beetje bang dat je straks door je onderwerpen heen bent. Zo’n column van vandaag die zou ik zelf uitwalsen tot een column of dertig waarbij het terugkerende thema ‘prozangen’ is. Als je eens in de zoveel tijd de prozangen beschrijft van 1 schrijver, dan heb je meteen materiaal voor een mooie columnreeks. Ik wil na lezing van deze column graag weten hoe het zit met de gedichten van diverse schrijvers.’ Coen Peppelenbos vervolgt: ‘Aan die terugkerende onderwerpen herken je trouwens de columnist. Wat ik eigenlijk wil zeggen is: wees zuinig op je onderwerpen.’ Om de mailer enigszins gerust te stellen zou ik hier nu eigenlijk de lijst moeten publiceren die ik opstelde van door mij te behandelen literaire randverschijnselen. Maar dat doe ik niet, want ik mag graag verrassend uit de hoek komen en bovendien vertel ik nooit waar ik schrijvenderwijs mee bezig ben anders dan in zeer algemene termen.

Geheel onbegrijpelijk is hij niet, de angst die leidt tot de waarschuwing om niet al mijn kruit te verschieten in een klein aantal stukjes. En die opsommingen, dat komt voort uit wat volgens mijn de Verloofde mijn makke is: altijd zo compleet mogelijk willen zijn. Het is op aandringen van de Verloofde dat ik, met pijn in het hart, niet bij elk genoemd boek de uitgever alsmede plaats en jaar van uitgifte vermeld. En het is op instigatie van de Hoofdredacteur dat ik van nu af aan in mijn lezendarische stukken wat meer redundantie zal betrachten – al lijkt een reeks van dertig columns over het onderwerp ‘prozangen’ mij inhoudelijk wel erg mager te zullen uitpakken; maar goed, vijf of zes zou kunnen, dus wellicht en waarschijnlijk kom ik ooit op dit onderwerp terug.

Daar opsommen mijn lust en mijn leven is, zal het ook in de toekomst zeker nog gebeuren dat ik lijsten titels en namen publiceer onder de kop Lezendarisch. Maar ik zal de breedheid van de lijsten afwisselen met de diepheid van de case-study. Breedtediepte, dat is het doel. En iets minder wijdlopige zwamneuzelarij dan in deze breedsprakige inleiding van het vandaagse stuk, ook dat is bijzonder nastrevenswaard.

Maar goed, wat ik vandaag zeggen wou: heden trof ik op Facebook het comment (zo heet dat toch?) ‘Zoals Jan Cremer ooit schreef in Ik, Jan Cremer 1: Rembrandt? Wie is dat? Ik hou helemaal niet van sport…’ De opmerking van Cremer stamt niet uit zijn ‘onverbiddelijke bestseller’ (waarvan de juiste titel luidt: Ik Jan Cremer), lees het boek er maar schuddebuikend of hoofdschuddend – ieder het zijne of hare – op na. Maar wat is dan wel de bron? Die vraag wilde ik in mijn stuk van vandaag beantwoorden, maar helaas: de mij wekelijks bemeten ruimte is onvoldoende om die kwestie in één aflevering te kunnen afhandelen. Het antwoord schuift dus op naar volgende week. En zo wijd ik twee columns aan één zin (of twee of drie?), tot mythische proporties uitgegroeid, die in verschillende versies is overgeleverd – zal ik erin slagen om in de loop van twee stukkies de oerzin boven tafel te krijgen?

(wordt vervolgd)

Karel ten Haaf