Mevrouw Underwood gaat uit winkelen

Ik dacht aan een oud liedje toen ik afgelopen zomer met mijn vriend Scott een supermarkt in Chelsea uitliep. Hij had iets voor bij de thee gekocht, ik een refill voor mijn flesje.

Aankopen die onopgemerkt gebleven zouden zijn als een zekere mevrouw Underwood niet tegelijkertijd op het idee gekomen was om daar iets te gaan kopen. Dit laatste is niet helemaal correct, maar laat ik niet vooruitlopen op de gebeurtenissen.

Voor het concertgebouw viel laatst een juffrouw flauw, zo heette het liedje, en als er ooit iemand om een remake verlegen zit, dan deed ik die middag genoeg inspiratie op om die in no time te produceren.

Wat was er gebeurd?

Scott en ik hadden, nadat we gevonden hadden wat we zochten, nog een ommetje gemaakt over de fruitafdeling, achter in de winkel. We stonden net een kist met peren te bekijken, en vroegen ons af of die ooit nog een maag zouden halen (de vertering was al ingezet en verliep zo te zien vlekkeloos), toen er vanuit de kassa-regio een korte, iele gil klonk.

‘Daar trapt iemand op een hondenstaart,’ zei Scott.

Ik was daar niet zo zeker van, bij de ingang had ik een bordje gezien met ‘dogs not allowed’ erop, inclusief een tekening van een hond gevat in een rode cirkel. ‘Maar wie gilde er dan,’ wilde ik weten, ‘de hond of degene die op zijn staart trapte?’

We repten ons naar de kassa en troffen daar iets aan wat alle gedachten aan honden, al of niet gillend of in rode cirkels gevat, in een klap verdreven.

Je hoort wel eens dat iemand die getuige is van een ongeluk pas gaat huilen als alles achter de rug is. Tijdens het incident zelf, en vlak erna legt de emotie het af tegen trivialiteiten als 112 bellen en/of het bieden van troost. Als je getuige bent van iets wat eigenlijk alleen maar geschikt is om hard om te lachen, reageer je niet veel anders. Ook dan geldt: trivialiteiten eerst, dan de emotie.

Wat die trivialiteiten betreft, daar had de verkoper – een Pakistaan met een baseballpet – zich al op geworpen. Een telefoon tegen zijn oor gedrukt, gaf hij de naam van de winkel en beantwoordde wat vragen die wij, bij wijze van spelletje en met wisselend succes, probeerden te raden.

Zo wisten we vrijwel zeker dat aan het antwoord ‘Van het vrouwelijk geslacht’ de vraag ‘welke sekse heeft het slachtoffer’ voorafgegaan moest zijn. Wat de vraag was geweest van het antwoord ‘ik heb een kussentje onder haar hoofd gelegd’ scheen ons al moeilijker en wat zijn gesprekspartner wilde weten toen hij de verkoper ‘ze draagt een hoed die op een treurwilg lijkt’ ontlokte, daar konden we slechts naar gissen.

Overigens had hij geen woord gelogen. De vrouw die daar lag, tussen een rek met een stapel huis-aan-huisblaadjes en een bak met een ‘Sale!’ kaart erop had iets op haar hoofd wat het midden hield tussen een boomstronk en een vaas die bij een ontwerpwedstrijd net naast de aanmoedigingsprijs grijpt. Koordjes die voor takjes moesten doorgaan schoten wellustig door het schors, twee ervan had ze onder haar kin vastgeknoopt, ongetwijfeld om het gevaarte op z’n plaats te houden.

Voor de dokter arriveerde kregen we gezelschap van een zestiger in een kaneelkleurig pak. Hij had een wandelstok bij zich en er hing een aftershavewolk om hem heen van een merk waarvan ik dacht dat het al lang uitgestorven was, ik gokte Old Spice. Hij boog zich over het slachtoffer, keek ons aan en fluisterde samenzweerderig: ‘Daar ligt mevrouw Underwood.’

‘Tragisch,’ fluisterde Scott mee.

Op een almaar samenzweerderiger wordend toontje legde de kaneelman uit dat meneer Underwood het onlangs voor gezien had gehouden.

Scott toonde begrip. ‘Ik neem aan dat de hoedenkeus van zijn vrouw hem te veel werd. Mensen scheiden om de gekste redenen.’

‘O nee,’ kraaide de Old Spicer, ‘hij heeft zich van kant gemaakt. Dat daar (hij wees met zijn stok op het slachtoffer) zit met een enorme hypotheek in d’r maag. Nóóit komt ze er af.’

Waar mevrouw Underwood wel van af kwam, was haar hoed, althans voorlopig. De dokter, die zich spoedig meldde, peuterde de koordjes los en trok de stronk van haar hoofd. Diagnose: hersenonderkoeling.

Niks ernstigs, maar ernstig genoeg om het bewustzijn te verliezen. Mevrouw Underwood had die avond kip willen eten, maar kennelijk had haar budget een dergelijke uitspatting niet toegestaan.

Het idee om haar Ladies Day-hoed te gebruiken om een ingevroren kip ongezien de kassa voorbij te loodsen moet ze hoogst origineel gevonden hebben. Spijtig genoeg had ze het effect van een klomp ijs op haar schedelinhoud onderschat.

Voor ze haar ogen opsloeg, porde de kaneelman met zijn stok nog wat in de hoed. ‘Gisteren Ascot, vandaag medeplichtige aan diefstal,’ zei hij plechtig. ‘De crisis heeft Chelsea bereikt.’

Aristide von Bienefeldt