Hildegard knikte. ‘Prima, geen foto, we houden je fijn voor onszelf.’

Ze begon door de kamer op en neer te lopen, alsmaar pratend. ‘Wat gaan we doen, de komende dagen? Ik heb gisteren mijn vaste dingetjes afgezegd. Speciaal voor jou. Wandelclub, Leesgroep, Damesavond… Hou je van zwemmen? In het bos is een plas. Glashelder, verrukkelijke temperatuur. Met alleen kikkers en een paar ouderwetse naturisten die geen vlieg kwaad doen.’

‘Zou je niet eens gaan zitten?’ vroeg Karl. ‘Je maakt Silvio nerveus. En mij ook.’

‘Sorry,’ zei ze, ‘let maar niet op mij, jongens, ik ben een beetje onrustig. Het is allemaal nieuw voor me en…’

‘Voor ons, bedoel je,’ zei Karl.

‘Voor ons, ja, maar je moet me wel laten uitpraten, anders schep jij net zo goed chaos.’ Ze liet zich naast me op de bankleuning zakken. ‘Silvio, we kregen natuurlijk het dossier te lezen. En de directeur heeft een hele middag met ons overlegd. Niet bepaald een optimist, hè, die vent? Hij beweerde dat het verre van gemakkelijk zou worden…’

Ze zweeg.

Om moed te verzamelen.

Om te zeggen dat zij en Karl er bij nader inzien van afzagen. Dat ik tegenviel. Neil had gelijk. Straks kreeg ik nog een cola en dan werd mijn tas ingepakt. Morgen zat ik weer in het Pelzer-Hoffmann Instituut. Misschien zelfs al vannacht.

Ik staarde naar mijn handen. Ze trilden.

Maar die handen van me zagen de situatie iets te somber in. Hildegard bleek haar woordenstroom alleen maar te hebben onderbroken om een nieuwe sigaret aan te steken met de vorige.

‘We hebben meneer de directeur duidelijk gemaakt,’ vervolgde ze, ‘dat het zonder jou nog minder gemakkelijk zou zijn. Jij hoort gewoon bij ons, punt uit. Dus niet bang zijn dat we met verwijten komen. Trouwens, waarom zouden we, er valt jou niets te verwijten. Onthoud dat, lieverd!’

Ik kwam met mijn automatische ‘Bedankt’ en nog wat van de gebruikelijke erkentelijkheidsbetuigingen. Wat moet je anders als je al vijf jaar dezelfde reactie te horen krijgt, maar beleefd wil blijven? Jou valt niets te verwijten. Goed bedoelde voor-de-gek-houderij. Van de begeleiders, de politie, van Neil. Mij valt alles te verwijten. Ik ben toevallig niet zo’n type dat volhoudt dat het allemaal de schuld van een ander is.

Blijkbaar keek ik te somber, want Karl zei: ‘Als je er over wil praten, nou, dan kan dat. Maar alleen als je dat zelf wil.’

Wilde ik dat, praten? Dan zou het niet de versie worden uit het dossier. Niks noodlottig ongeval. Over een restaurant zou het gaan. En een jongen en zijn moeder, die het menu van de dag namen. Maïskip met patat.

En dat er aan het tafeltje naast hen steeds een meisje naar de jongen zat te staren. De moeder maakte er een grapje over. Ze is vast verliefd op je. Zelf zat ze ook te gluren. Aan één stuk door. Naar de vader van het meisje. De moeder die al jaren geen Zweed had gehad. Of een Noor. Of een Deen. Ze begon zelfs een lulpraatje met hem. Of ze even het zout mocht. Of was het de zout? ‘Volgens mij het,’ zei de man.

Waarna de ellende begon.

Gerard van Emmerik