Saskia de Coster, (toneel)schrijfster en kunstenares, schrijft columns voor De morgen. Gisteren hield ze in de Belgische krant een pleidooi voor de vrouwelijke auteur, die in geslachtelijk opzicht nauwelijks een literair voorland kent maar nu desondanks, of misschien wel dankzij deze ontbering, ferm het literaire slagveld opmarcheert. Tot op heden gingen schrijfsters ten onder aan de paternalistische maatschappij:

Al die mogelijk geniale gedachten en wondermooie zinnen die ons zijn onthouden, die zijn kapotgeschrobd, platgekookt, in de luiers gedraaid en uitgespoeld, ongelukkig en eenzaam gestorven in de onvruchtbare kloosters van de literatuur waar vrouwen geen pen kregen, hoogstens een braadoven om van frustratie hun kop in te steken. Triestig is dat.

Maar op het internationale podium triomferen nu o.a. Jennifer Egan, A.M. Homes en Juli Zeh. En wij in de Benelux hadden Patricia de Martelaere en hebben Charlotte Mutsaers, meldt De Coster trots. De mannen blijven achter:

Terwijl veel mannelijke auteurs de loopgraven induiken en zich in een traditie plaatsen en daaraan hun identiteit ontlenen, zie je bij de vrouwelijke schrijvers steeds vaker bravoure, lef en eigentijdsheid. De vernieuwing zal meer en meer uit vrouwelijke hoek komen.

Hoe de masculiene traditie de mannelijke auteur met een spade in de hand in de achterhoede heeft kunnen plaatsen (de analogie met loopgraven – een defensieve tactiek, maar wel in een offensieve situatie – maakt de summiere argumentatie lichtelijk paradoxaal) wordt niet helemaal duidelijk. Ook de profetische maar vaste veronderstelling dat vernieuwen in de literaire wereld een vrouwelijk werkwoord zal worden heeft een moeilijk zichtbare fundering. De toekomst zal het ons moeten leren.

Of Charlotte Mutsaers blij is met haar door De Coster verkregen predicaat van ‘literaire moeder’, valt zeer te betwijfelen. Zij schreef, al een kwart eeuw geleden, toen er vergelijkbare lansen werden gebroken als nu, in tijdschrift Raster:

Zo langzamerhand krijg ik meer en meer het lugubere vermoeden dat één ding wel degelijk ‘gender-specifiek’ is: de LUST TOT LIJDEN. Ik heb het altijd al bedenkelijke tekens gevonden dat anorexia nervosa voornamelijk een vrouwenziekte is, dat Moeder Maria pas in haar element was met de dode Jezus op schoot, dat horden vrouwen genieten van een flink pak rammel, dat Etty Hillesum het gelukkigst was als ze een pleister kon zijn op andermans wonden, dat Eva er niet met de slang vandoor ging maar bij Adam bleef en dat moeders veel liever verdrietig zijn dan boos.