Elfde hoofdstuk

Hoe Hieronimus te paard naar het poststation kwam, en hoe hij in de herberg een voorname heer aantrof, Monsieur van Hogier genaamd, van wiens raadgevingen hij grotelijks profiteerde en die een oplichter was.

035

  1. Zo deed men Hieronimus uitgeleide,

    Die met vaders huisknecht aan zijn zijde

    Te paard naar het volgende stadje reed,

    Waar de postkoets hem opwachten deed.

  2. Al was het afscheid ook hoogst aangrijpend,

    Bleek toch zijn verlangen niet minder nijpend

    Naar de geliefde universiteit,

    Zijnde een bron van vrolijkheid.

  3. Blij dat hij zijn hielen had kunnen lichten,

    Genoot hij van talrijke vergezichten,

    Wat er en passant toe leidde dat

    Hij alles en iedereen vergat,

  4. Want voortaan kon hij zich permitteren

    Zich als vrij student te amuseren,

    Ook vond hij het uitermate fijn

    Aan des rectors tucht ontsnapt te zijn.

  5. Vooral was hij ongemeen ingenomen

    En achtte zich rijk als de Paus te Rome

    Bij de gedachte aan het geld,

    Hem ter hand en in het vooruitzicht gesteld.

  6. Maar nog het meest opbeurende

    Vond hij het zakje dat zijn treurende

    Moeder hem vriendelijkerwijs

    Had toegestopt aan het begin van de reis.

  7. Om nu de reistijd te doden, keek hij

    Eens goed in het pakje, en daarbij bleek hij

    Te kunnen beschikken over veel geld,

    Want daarin zaten welgeteld

  8. Meer dan dertig ronde, blinkende

    Zilverstukken, samen in klinkende

    Munt een aanzienlijk bedrag,

    Nog geheel van de oude stempel en slag,

  9. Dat zijn moeder staag bijeen gespaard had

    En voor gevallen van nood bewaard had,

    Want ze was een flinke, praktische vrouw,

    Die spaarzaam was en die wist wat ze wou.

  10. Om verveling en honger te vermijden

    Vroeg hij de knecht, die hem begeleidde,

    Hem iets aan te reiken van de victualiën

    Waarin door zijn ouders was voorzien

  11. Terwijl bij deze gedachten en dingen

    De uren moeiteloos vergingen,

    Bereikte hij eindelijk afgemat

    De herberg van eerder bedoelde stad.

  12. Aldaar bevond zich ook de postwagen

    Die hem naar de universiteit most dragen

    En hier zou vertrekken, maar

    Die was nog niet geheel reisklaar.

  13. Dus liet Hieronimus zonder mankeren

    De knecht zijn paard in de stal installeren

    Om der wille van diens ravitaillage.

    Zelf ontdeed hij zich van zijn bagage.

  14. Natuurlijk heeft hij toen niet vergeten

    Zich te goed te doen aan drinken en eten,

    En zo was hij in korte tijd helemaal

    Weer fris en gesterkt door het avondmaal.

  15. Het geviel dat daar ook een heer gelogeerd was

    Met een grote pruik, die gedecoreerd was

    En, naar zich liet aanzien, een man was van faam,

    Monsieur Baron van Hogier was zijn naam.

  16. Toen deze heer hem lang complimenteerde

    En naar zijn hoedanigheid informeerde

    Aarzelde Hieronimus geen moment

    En sprak: ‘Meneer, ik ben student,

  17. Om u te dienen! En ik begeef me

    Vandaag in het academische leven

    Waar het grootste gedeelte van mijn tijd

    Aan de theologie moet worden gewijd.’

  18. ‘Nou, dan hebt u reden tot feest nu!’

    Zei de man met de grote pruik, ‘maar weest u

    Van nu af aan liever kien en gehaaid,

    Zodat u geen oor wordt aangenaaid.

  19. Ik ken maar al te goed de taferelen

    Die zich op een hogeschool af kunnen spelen,

    Vooral bij het kansspel, waar ongewild

    Menig jong student wordt geplukt en getild.

  20. Want liever dan zich tot studie te dwingen,

    Gaan zij zich te buiten aan uitspattingen

    En wijden studenten hun kostbare tijd

    Aan alle denkbare liederlijkheid.

  21. Ikzelf heb dikwijls in mijn jonge jaren

    Dit treurige feit aan den lijve ervaren,

    Dus voor u mijn raad terzijde legt,

    Bedenk: ik heb het u gezegd!’

  22. Hieronimus antwoordde: ‘Uw adviezen

    Zal ik zeker niet uit het oog verliezen

    En ben u zeer dankbaar voor die raad,

    Die in mijn geheugen gegrift staat.

  23. Overigens wil ik niet verzwijgen

    Dat ik zelf wel eens tot het kaartspel wil neigen,

    Maar als ik al eens een spelletje waag,

    Houd ik de inzet opzettelijk laag.’

  24. ‘Als dát zo is, hoort u mij niet kniezen,

    Want wie laag inzet, heeft niets te verliezen,

    En het kaartspel is, dat staat buiten kijf,

    Een alleraardigst tijdverdrijf.

  25. Misschien dat ik u daarom mag noden

    Puur om het plezier en de tijd te doden,

    Met mij een spelletje te gaan doen?’

    Antwoordde de heer met de grote pruik toen.

  26. Zo wist de bepruikte heer ter plekke

    Hieronimus’ geestdrift op te wekken,

    Die het gedane voorstel graag aannam,

    Omdat de postkoets nog altijd niet kwam.

  27. Nu hoefden ze niet lang meer te vragen,

    Of de herbergier kwam met kaarten aandragen

    Voor de heer met de pruik en Hieronimus,

    Die samen begonnen te spelen dus.

  28. Aanvankelijk bleef de inzet bescheiden,

    Maar Hieronimus liet zich ertoe verleiden

    Die te verhogen uit winzucht, nadat

    Hij drie keer op rij gewonnen had.

  29. Maar van nu af aan bleef zijn fortuin achterwege,

    En de heer met pruik scoorde zege op zege

    En kwam verrassend bij iedere slag

    Met de winnende kaart voor den dag.

  30. En het geld dat hij voor de reis had berekend

    Vloog op deze manier, vanzelfsprekend

    Snel uit de beurs; maar om door te gaan,

    Brak Hieronimus nu ook moeders zakje aan.

  31. Maar het bleek dat hij absoluut geen geluk had,

    En dat die man met de pruik hem weer tuk had,

    En na elk rondje, keer op keer,

    Zat er in ’t zakje één lege plek meer.

  32. In geen drie kwartier was het zaakje beklonken

    En het moeders gift al tot nul geslonken;

    En de baron met de grote pruik

    Wreef zich tevreden over zijn buik.

  33. Want van het feit dat die grootscheeps bepruikte

    Baron Hieronimus’ onschuld misbruikte,

    Had laatstgenoemde geen flauw idee,

    Zo’n eerlijk gezicht had die heer de Hogier.

  34. Zelfs was het nog bijna zover gekomen

    Dat hij zijn reistas ter hand had genomen

    En ook dááruit nog geld had gepakt, en het

    Op die ongelukkige kaart had gezet.

  35. Voordat u zich afvraagt: zou hij zo gek zijn?

    Blies gelukkig de postiljon het vertreksein,

    En tot leedwezen van de heer met de pruik

    Stapte hij op (maar met pijn in zijn buik).

  36. Bij het afscheid wierp hij nog veel boze blikken

    Op de heer met de pruik, maar die gaf geen kik; en

    Woest over de hem gebakken poets,

    Vertrok Hieronimus in de postkoets.