Vijfentwintigste hoofdstuk

Hoe Hieronimus bij een vrome dame in dienst kwam, die een kwezel bleek te zijn en hem voor haar lage lusten probeerde te strikken, en hoe hij bij haar wegliep.

  1. De hem door Amalia geschonken varia:

    Hemden, manchetten, gespen et cetera,

    Hebben nog wel voor korte tijd

    Hieronimus uit zijn geldnood bevrijd,

  2. Nadat alles verkocht en potverteerd was

    Waar hij door Amalia eerder vereerd was,

    Moest hij nolens volens wel

    Ter vermijding van kommer en kwel

  3. En om niet van de honger te creperen

    Naar een nieuwe betrekking solliciteren

    En is elders op zoek gegaan

    Naar een passend dienaarsbestaan.

  4. Nu woonde er op een eenzaam kasteeltje,

    Een oude dame, een kwezelig weeuwtje,

    Ze was al grijs en vrijwel bejaard

    En uitermate dweepziek van aard.

  5. Zodat ze alleen nog met bidden en zingen

    En louter van dat soort spirituele dingen,

    Deel aan het aardse leven nam

    Als een soort heilige Madam.

  6. Het huispersoneel was strikt gebonden

    Achterwege te laten wat riekte naar zonde

    En moest ook dagelijks twee maal

    Zingen en bidden, bij haar in de zaal.

  7. Ze duldde zelfs niet de kleinste misstappen,

    En wie niet spoorde kreeg niets te happen;

    Kastijden en vasten vond ze fijn

    En dronk menig halve kan brandewijn.

  8. Maar daar men het drinken en flagelleren

    Het beste getweeën kan praktiseren

    En bovendien het zingen zeer

    Aan kracht wint met één man meer,

  9. Had ze naar alle kanten en streken

    Al heel lang naar een metgezel uitgekeken,

    Die dagelijks zowel laat als vroeg

    Tot haar spiritualiteit bijdroeg.

  10. Er waren daarop weliswaar vele vrome

    Vakantiegangers tot haar gekomen

    Die hadden verklaard te zijn bereid

    Tot spirituele gezelligheid,

  11. Maar tot op heden had nog geen van allen

    Het geluk gehad haar goed te bevallen,

    De een was veel te oud naar haar zin,

    De ander te jong, de derde te min,

  12. De een was te mager, de ander te vlekkig,

    De een liep mank of was elders gebrekkig,

    Was doof, stom, dan wel scheel of blind

    Of te banaal en werelds gezind.

  13. Hieronimus besloot om te proberen

    Zich bij die dame te presenteren

    Als spiritueel assistent, en … raak!

    Hij viel direct bij haar in de smaak.

  14. Hij was immers in ’t geheel niet gebrekkig,

    Niet doof, stom of blind, niet scheel of vlekkig,

    Was niet te jong of te oud naar haar zin

    En te mager al evenmin.

  15. Zijn pruik en halve domineeskleren

    Bleken haar buitengewoon te imponeren,

    En hij verzekerde haar dat

    Hij niets frivools of werelds had.

  16. Hij mocht bij deze stand van zaken

    Nog dezelfde dag zijn opwachting maken

    En kwam met zijn keiharde brulgeluid

    Hoog boven het vrome zanggroepje uit,

  17. Hij heeft bloedserieus de Heer geprezen,

    En uit een bundel een preek voorgelezen,

    En deed dat dermate stijlvol dat

    De dame er uiterst tevreden bij zat.

  18. Hij zorgde ervoor dat zij in haar ijver

    Elke dag geloofsvaster werd en stijver,

    Steeds op het spirituele gericht

    En door Hieronimus meer gesticht.

  19. Ze liet zich ook in het praktische leven

    Door hem over alles adviezen geven,

    En lang duurde het daarom niet

    Of Hieronimus was haar favoriet.

  20. Soms als hij zich wat begon te vervelen

    En de voorkeur gaf aan het niet-spirituele,

    Dan slikte ze dat stilzwijgend, want

    Ze had begrip voor zijn zwakke kant.

  21. Ook toonde ze de nodige clementie

    Wat betreft haar regels van penitentie,

    Want i.p.v. te vasten kreeg hij als troost

    Allerlei lekkere en gezonde kost.

  22. Champagne, koffie en chocolade,

    Likeuren, amandelmelk, limonade,

    Kreeg de vrome Hieronimus

    Regelmatig onder de neus.

  23. Het was prettig leven achter de drempel

    Van deze met één woord heilige tempel,

    Waar hij uitsluitend at en dronk

    En af en toe wat las en zong.

  24. Het ergste wat over haar viel te zeggen,

    Was dat ze hem aan de riem placht te leggen,

    Want heimelijk koesterde ze het plan

    Hem te vormen tot heiligman.

  25. In het begin leek er niet veel te vrezen,

    Als hij haar iets stichtelijks voor moest lezen,

    Hoewel ze soms even zijn handje wreef

    En ‘braaf, mijn schaapje!’ geroepen heef.

  26. Soms vlijde ze zich onder vrome gezangen,

    Op de sofa tegen zijn dikke wangen;

    Dan lagen ze in elkaars armen die twee,

    Ontroerend te zingen, heremejee!

  27. Door die toch wel zeer vertrouwelijke uitingen

    Begon het langzaam tot hem door te dringen

    Dat helaas deze oude mevrouw

    Veel meer met hem dan zingen wou.

  28. Hij schrok bij het doen van die grote ontdekking

    Zich dood, met het oog op de nadere strekking;

    En geconfronteerd met zo’n dreigend gevaar,

    Verstijfde hij sprakeloos naast haar.

  29. Maar toen de eerste schik was vervlogen,

    Bedacht hij, tot tranen toe bewogen

    Met hoeveel geluk hem indertijd

    De schone Amalia had verblijd,

  30. Die zo mooi en lief was en zonder gebreken,

    Bij dit pikzwarte engelgedrocht vergeleken,

    Geel, tandeloos, kaal, mager, grauw,

    Kortom, een onuitstaanbare vrouw.

  31. Nu had hij zich beter gedeisd gehouden

    En alles voorlopig gelaten bij het oude,

    En door het gedoe met die oude vrouw

    Zich niet laten verontrusten zo gauw;

  32. Maar dat lag niet in de aard van het beestje,

    Dus maakte hij prompt een eind aan het feestje;

    De dame bleef achter zonder gezel,

    Maar liedboek en brandewijn had ze wel.