Invalide

Volgens de schrijver Arnon Grunberg is de novelle De ondergang van de familie Boslowits waarschijnlijk wel het beste wat Gerard Kornelis van het Reve ooit geschreven heeft. Grunberg verkeert daarmee in het dode gezelschap van de criticus Kees Fens en auteur Andreas Burnier, die zo ongeveer dezelfde mening waren toegedaan, naar ik onlangs van de belezen, maar nogal op de achtergrond verblijvende, schrijver R.A. Basart mocht vernemen.

Beide heren en mevrouw Burnier zijn vooral gecharmeerd van het feit dat de familie Boslowits, zoals de naam al enigszins doet vermoeden, uit joodse leden bestaat, zonder dat dit vermeld wordt. Het verhaal speelt zich af in Amsterdam ten tijde van de Tweede Wereldoorlog, toen verblijven op een geheim adres onder Joden bijzonder populair was. Niet bestaan bood kans op overleven.

Ik heb deze novelle voor de eerste maal gelezen in het jaar 1962, in de uitgave van het Verzameld werk, zoals verschenen bij uitgeverij Van Oorschot. Ik was toen zeventien en vond na lezing eigenlijk nog alleen de titel goed. De familie Boslowits gaat ten onder, zoals zoveel joodse families toen.

Een andere novelle in deze band, getiteld Werther Nieland, maakte meer indruk op me, al vond ik hier de verwijzing naar het werk van de Duitser J.W. von Goethe nogal doorzichtig. Toen gold voor mij in feite al dat bijna niets goed genoeg was.

Een graag in het Engels geciteerde literaire wetmatigheid luidt: ‘Showing, not telling’ hetgeen betekent dat een schrijver niet in extenso opschrijft wat hij wil zeggen, maar door middel van de beschreven handeling het werk op suggestieve wijze ‘voor zichzelf laat spreken’.

In het geval van De ondergang van de familie Boslowits is het gebruik van het woord Jood, of enige afgeleide vorm daarvan, zoals het adjectief joods, of het meervoud Joden, manifest taboe. Juist door het niet noemen van dit woord gaat het in deze novelle steeds duidelijker ‘rondzingen’, althans dat is de bedoeling.

Maar die bedoeling wordt zo opzettelijk doorgevoerd dat het procedé uiteindelijk als een aanstellerig maniertje overkomt en de beoogde spanning of ontroering nergens ontstaat.

Ik heb de novelle onlangs nogmaals gelezen en stuitte toen op de plaats waar het geheel misgaat. Vermoedelijk wist ik op zeventienjarige leeftijd nog niet dat de ‘Joodse Invalide’ een soort verzorgingstehuis voor Joodse mensen was, maar dat weet ik nu wel en als een der personages, een buurvrouw, ergens in het verhaal opmerkt: ‘Ze halen de Invalide leeg’, dan wordt het weglaten van het woord Joodse wel een heel kunstmatige om niet te zeggen geforceerde foef.

L.H. Wiener