Het geheim van Zwarte Piet

Zwarte Piet, het is net als met bloemkool of pastinaak, als de godganselijke wereld er een mening over heeft, krijg jij ook zin. Zo gaan die dingen, als je in een meningencircus verzeild raakt, kan het zomaar gebeuren dat je mee wilt gaan doen, in het kader van de hoe meer meningen, hoe meer vreugde gedachte.

         Ik ben niet zo dol op mijn mening – niet alleen kan het verbazingwekkend kalmerend werken om er geen te hebben, bovendien heb ik weinig zin om iets wat ik al ken (mijn mening en ik zijn twee handen op één buik, om zo te zeggen) steeds weer te herhalen, alsof het een wiskundesommetje betreft waarvan de uitkomst allang bekend is.

         Nee, mijn belangstelling gaat uit naar de meningen van anderen. En daar mankeerde het tijdens die verhitte Zwarte Piet-debatten niet aan. Je kon geen scherm opladen of je werd doodgepixeld met allerlei voors en tegens. Mits er aan ‘onderbouwen’ gedaan wordt, anders gezegd, als je een inkijkje krijgt in het milieu waarin een mening opgegroeid is, kan ik voor beide groeperingen begrip opbrengen.

         Ik begrijp de voorstanders die stellen dat we hier te maken hebben met een historische figuur, lang geleden verzonnen om de schoorstenen van suikerfabrieken warm te houden en de kassabellen te doen rinkelen. Dat die historische figuur toevallig een zwarte huidskleur heeft, dat is zo’n geval van ‘het is nu eenmaal zo’ en (aldus een fervent pleiter op een van de vele Pietfora): waarom hoor je nooit iemand zeuren dat Sinterklaas wit is?

         Ook de tegenstanders kunnen op mijn steun rekenen. Ik kan me voorstellen dat, als je bijvoorbeeld zelf gekleurd van huid bent, je spontaan kotsneigingen begint te vertonen als je zo’n slaafcliché over een woonboulevard of door de Hema ziet rennen. En het lijkt wel alsof het steeds erger wordt: elk jaar worden de oorringen groter, de lippen roder, de huiden zwarter, de pofbroeken potsierlijker. Zonder dat je er om vraagt word je geconfronteerd met een geschiedenisles die je het liefst zou vergeten.

         Ik kwam voor het eerst in aanraking met Zwarte Piet, of eigenlijk: Zwarte Pieten, want het waren er vijf die me tegemoet traden, op de parfumerie-afdeling van de Bijenkorf in Rotterdam. Sinterklaas was er ook bij, maar die interesseerde me niet, vermoedelijk omdat er bij hem – in tegenstelling tot al die Pieten – geen lachje af kon. Ik was vier en mensen die niet lachten vond ik eng.

         Natuurlijk kende ik het kinderfeest al, ik had al letters in mijn pantoffels gevonden, gelegenheidsliedjes gezongen, de roe was mij al in het vooruitzicht gesteld als ik mij niet gedroeg zoals ik mij volgens heersende opvattingen diende te gedragen en op school had de juffrouw verteld dat Sinterklaas in een kasteel in Spanje woonde, met witte paarden om op te reizen en zwarte mannen om hem te beschermen.

         Het feest leek een sprookje, en dat sprookje kwam daar in de Bijenkorf tot leven. Dat eerste indrukken bepalend (kunnen) zijn voor de rest van je bestaan bewijst wat er toen gebeurde.

         Een van de Pieten die over de afdeling dwarrelden was veel minder zwart dan de anderen, zijn huidskleur was bruin van kleur, lichtbruin zelfs. Ik staarde die uitzonderings-Piet zo lang aan dat ik de aandacht trok van een verkoopster. Ik herinner me haar lange, blonde krullen en een mond die minstens zo rood was als de lippen van de lijfwachten uit Spanje. Ze vroeg waarom ik mij interesseerde voor de lichtbruine Piet.

         Ik zei ‘dat is geen Zwarte Piet maar een Bruine Piet’ en ze begon te lachen. Ze bukte, schoof een vinger op haar lippen om aan te geven dat ze een gewichtig geheim ging onthullen, en zei dat die Bruine Piet een beginneling was. ‘Die is nog lang niet zo vaak door schoorstenen gekropen als de anderen. Als je volgend jaar terugkomt, dan is zijn gezicht net zo zwart als de gezichten van zijn collega’s.’

         Het zinnetje dat ze uitsprak nadat ik iets murmelde over ‘Afrika’ en ‘negers’ staat me zo scherp voor de geest dat het lijkt alsof ze het vijf minuten geleden zei: ‘Weet je, als jij een Zwarte Piet uitkleedt, dan zul je zien dat hij net zo wit is als jij en ik.’

         Tot op de dag van vandaag, als ik een Zwarte Piet zie moet ik aan die blonde verkoopster denken en het geheim dat ze met me deelde.

Aristide von Bienefeldt