Onder normale omstandigheden

Frank Keizer (1987) publiceerde een paar jaar geleden de dichtbundel Dear world, fuck off, ik ga golfen. Een opmerkelijke titel, vanwege het idioom, de combinatie van Engels en Nederlands en de schijnbaar gewichtig zijnde bezigheid golfen –wat haast iconoclastisch is als we het over poëzie hebben. Nu is er dan Mijn eigen problemen, een even ongewone titel, misschien wel de antipode van Keizers debuuttitel: in plaats van een beweging weg van de wereld dan wel realiteit, dropt de dichter hier zijn problemen gewoon neer, nota bene zijn eigen problemen die voor een derde keer benadrukt worden in het bezittelijke voornaamwoord.

Twee reeksen bevat Mijn eigen problemen. De eerste is de titelreeks, de tweede heet ‘Ik verneuk mezelf’. Hier gaat het ik ter discussie gesteld worden. Het motto is van de Amerikaanse auteur Chris Kraus:

Maybe 1st person writing’s just as fragmentary as more a-personal collage, it’s just more serious: bringing chance & fragmentation closer, bringing it down to where you really are.

Het lijkt menens voor Keizer. Mijn eigen problemen is een onderzoek naar het zelf, de individu die in de ontluisterde werkelijkheid staande moet zien te blijven.

Blijft hij staande? De openingsregels suggereren van niet:

het lijkt wel alsof ik in handen van rabiate democraten
ben gekomen, gewetensvolle mensen
als wij die in het weekend werken en ook geen zin hebben
in de oorlog van allen tegen allen

Die oorlog van allen tegen allen, die illusie is allang achterhaald, ook al is de afdruk ervan misschien nog voor veel mensen zielenvoer. Dat je er geen zin in hebt, een sentiment van de eenentwintigste eeuw, maakt het des te schrijnender: enige inspanning is er niet meer bij (want die gaat op aan shifts op zaterdag en zondag). Serieuze overpeinzingen als deze worden vervolgens getackeld door nonchalance. Het gedicht gaat verder met:

maar ik ben in Brussel
doe wat ik leuk vind
en word daar soms voor betaald

Mijn eigen problemen

Even later dicht Keizer: ‘murwheid heeft consequenties.’ Deze regel heeft niet alleen maatschappelijke implicaties (je wordt onmondig), maar ook poëticale: als je je niet meer verzetten kunt, wordt je meegevoerd met de grote poëzie-mainstream (‘oprechtheid een vorm / van ontgoochelde luxe’). Zodoende word je ook onmondig, kun je je eigen fragmentatie, zoals in Kraus’ quote, minder sterk thematiseren, en zo minder goed bepalen waar je nu precies staat.

Daar draait het namelijk om: ‘waar sta ik’, vraagt Keizer zich af.

ik schrijf mijn affecten
dat ze me pijn doen
en vraag ze waarom ze me niet willen veranderen
daarna heb ik veel gezocht met Google
dat ook niet weet hoe het voelt
leven in de eenentwintigste eeuw

Affect is een moeilijk filosofisch concept met veel invullingen, maar houdt in de definitie die rond de millenniumwisseling in zwang was – en die hier gehanteerd wordt – een verschuiving naar lichamelijke ervaring in: de nadruk komt te liggen op embodiment. Het lichaam kan los van psyche of brein ervaringen voelen. Terug naar het citaat: betekent dit dat Keizer zijn affecten – ook nog eens meervoud, alsof hij in meerdere lichamen dan wel lichamelijke delen uiteen gevallen is – als obstakels ziet? Vanwege de pijn, vanwege de limitering van het lichamelijke, ‘want ik word doorboord / door een mortuarium / op mijzelf’? Ik denk van wel, maar een oplossing van het probleem komt er niet. Vanzelfsprekend omdat de scheiding tussen lichaam en brein/ziel mij niet zo rigide lijkt, maar tegelijkertijd is er die continue murwheid (of is het een bewuste onverschilligheid?), die Keizer belet daadkrachtig op te treden. Het zijn maar woorden (‘kom op dan Asscher / laat me je grote maatschappij zien’).

Keizer wendt zich daarom richting het openbare, zoals hij zelf ook dicht:

ik ben een lichaam
in de economie van tijd
dat een obstakel moet worden
dus maak ik mezelf openbaar
zodat we erover kunnen praten
samen
bij van dat ambachtelijke bier

In de publieke ruimte, misschien wel in het verlengde van deze bundel, maakt Keizer zichzelf tot subject, zoals dat praktisch altijd in poëzie gebeurt. Maar waar andere subjecten zichzelf als was het een pose twijfelend en onzeker manifesteren, daar lijkt Keizer oprecht – ook al is dat ook maar ‘een vorm’ – in zijn gefragmenteerde identiteit die hij uiteen heeft laten barsten, maar nu weer bij elkaar veegt en kritisch bekijkt:

want onder normale omstandigheden
betrad ik de bubbel
en was ik enthousiast
nu ben ik verbijsterd, boos
en maatschappelijk dood

Opportuun lijkt dan het engagement van Keizer: maatschappelijk dood, maar wel spierballentaal wanneer het op het politieke aankomt. Niet alleen Asscher komt even voorbij, ook Mitt Romney, Marx, Frederic Jameson (marxistisch historicus). De bundel staat bol van de politieke verwijzingen en overpeinzingen:

de relatie tussen mijzelf en het politieke
is ingewikkeld
maar ze bestaat en daarom is het beter
dat ik haar niet negeer

Het probleem van literair politiek engagement is dat ze blijft steken in de woorden – zoals bij Kirill Medvedev gebeurt, die onder andere de vorm van Keizers gedichten (witregelloos) beïnvloed heeft. Keizer weet dat zelf ook, omdat hij de bundel besluit met:

ik ben weggerukt uit mijn wereld
jij bent weggerukt uit jouw wereld
en mijn antwoord was sociaal
en dat is mijn probleem
het betekent niets
ik pas niet in dit land, maar in de onbeholpenheid
van liefde, die verandert

Het mag dan wel niets betekenen, dat betekent niet dat het niet interessant is wat er gebeurt in deze poëzie. Er is mijns inziens een chronisch tekort aan poëzie die zichzelf en diens subject ter discussie stelt – en dan bedoel ik niet op de aarzelende manier die juist door de contemporaine poëzie woekert. Ik bedoel een radicalere vorm die niet bang is voor grotere uitspraken, contradictoire uitingen of onthechting. Natuurlijk kan deze poëzie ook puur en alleen een pose zijn, maar ik denk dat zij daaraan voorbij gaat door een noodzakelijkheid die er tegelijkertijd uit spreekt, in plaats van een vrijblijvende contingentie.

Die zelfde oppositie tussen noodzakelijkheid en contingentie komt voor mij naar voren wanneer het om engagement gaat. Het sociale, het politieke lijkt naar contingentie te neigen wanneer ‘de onbeholpenheid van liefde’, (waar het per slot van rekening in dit nutteloze universum om gaat), er ook is. Die noodzakelijk is als lijm die de subjectscherven weer tot één lichaam maakt, ook al kan dat niet meer ‘onder normale omstandigheden’.

In die versplintering ligt overigens ook de mogelijkheid tot het hechten besloten. Keizer spreekt zelf dan van het ‘therapeutische’ – de zweverige new-ageterm waar ik liever iets anders voor in de plaats zie. De mogelijke heling komt naar voren wanneer het politieke engagement en de daarbij horende uitingen overstegen worden waarbij we in een ascetisch gebied terecht komen waarin de kern van de zaak niet meer door die aardse, tijdelijke frasen aan het oog onttrokken wordt. Keizer dicht: ‘ik ben niet bijzonder/ ik ben inwisselbaar’, maar dat lijkt me in poëtische zin pertinent onwaar, wanneer het je lukt om in ongeveer vijftien gedichten zo’n ambivalent samenspel van emoties, kennis, verwijzingen, filosofie, sobere pathetiek en politieke betrokkenheid kunt vangen die je ‘herontwikkeling’ illustreren. Zoekende naar zichzelf heeft hij zich weer deels gevonden.

Obe Alkema

Frank Keizer – Mijn eigen problemen. Stanza, Amsterdam. 30 blz. € 9,95. (Hier te bestellen)