Het ware monster

Het is misschien een van de meest tot de verbeelding sprekende anekdotes uit de geschiedenis van de literatuur. Lord Byron en zijn lijfarts John William Polidori huren in de zomer van 1816 Villa Diodati aan het meer van Genève en zijn vriend Percy Shelley en zijn vrouw, Mary Shelley, nemen hun intrek in een huis vlakbij. Omdat het slecht weer is die juni brengen ze drie dagen in huis door en het gezelschap besluit om, het idee komt van Lord Byron, elkaar spookverhalen te vertellen. Mary Shelley zou Frankenstein verzinnen en schiep daarmee, samen met Dracula van Bram Stoker, een van de bekendste, zo niet dé bekendste horrorverhalen aller tijden. Wat vampieren betreft, door Polidori werd The Vampyre bedacht, het eerste vampierverhaal. Overigens schijnt volgens Wikipedia Balzac geobsedeerd te zijn geweest door de villa van Byron. Toch goed om te weten, en iets wat ons in zou moeten nemen voor Balzac. Na het herlezen van Frankenstein behoort het tot mijn wensen voor 2016: een bezoek aan Villa Diodati.

Het verhaal over het monster is zo bekend dat het niet meer verteld hoeft te worden, maar voor de goede orde een samenvatting, want zoals Hanna Bervoets, die een voorwoord schreef voor een nieuwe druk van deze klassieker in de L.J. Veen-reeks van Atlas Contact (de cover is net als bij Woeste Hoogten eerder iets voor Dracula), opmerkt worden de naam van maker en de creatie weleens door elkaar gehaald. Het is de ambitieuze wetenschapper Victor Frankenstein uit Genève, die in Ingolstadt in de ban raakt van de ‘fysische geheimen van de wereld’, in het bijzonder het idee om levenloze materie tot leven te wekken, oftewel een mens te maken, wat leidt tot de creatie van een monster. Het monster is dus niet Frankenstein, maar zijn maker. Frankenstein verliest zoals vaker gebeurt als de ambitie is verwezenlijkt zijn interesse in wat hij heeft gemaakt (‘Nu ik mijn doel had bereikt verdween de schoonheid van de droom’), verafschuwt het, neemt er afstand van en laat het monster aan zijn lot over.

Het monster neemt wraak en heeft het daarbij op de geliefden van Frankenstein voorzien. Centraal in het boek staat het dilemma waarvoor Frankenstein zich ziet geplaatst. Het monster laat aan hem de keuze: of het gaat door met alles vernietigen wat Frankenstein lief is óf Frankenstein maakt een vrouw voor hem die het tot gezelschap zal zijn, want niemand op de wereld moet iets van het monster hebben vanwege zijn afschrikwekkende uiterlijk; een vrouw, die net zo afschrikwekkend zal moeten worden gemaakt als hijzelf zal zijn eenzaamheid opheffen en daarmee de zielenpijn verdrijven. Het verhaal over Frankenstein doet uiteraard denken aan het scheppingsverhaal uit de Bijbel. Als motto citeert Shelley Het paradijs verloren van John Milton, die goed bevriend was met de eigenaar van Villa Diodati: ‘Heb ik u, God, gevraagd om mij als mens te vormen uit mijn klei? Of heb ik U verzocht mij uit het duister op te heffen?’ Het monster leeft in het duister, in de hel; zijn creatie zou als de zondeval kunnen worden opgevat. Victor Frankenstein neemt de positie van God in bij zijn wens om leven te creëren – de ondertitel luidt The Modern Prometheus, zoals bekend stal Prometheus het vuur van de goden –, wat een nachtmerrie oplevert.

Frankenstein

Dit is de essentie van het verhaal, van deze mythe, en de ware reden wellicht waarom het verhaal zoals Bervoets in haar voorwoord probeert aan te tonen nog altijd populair is. In de laatste zin stelt ze dat wij allen Frankenstein zijn, maar ze brengt niet goed voor het voetlicht waarom dat nu zo is; ze noemt veel films waarin de Frankenstein-mythe een rol speelt en ze maakt terecht duidelijk dat we in romantische tijden leven en dat nieuw leven in tijden van biotechnologie ons aanspreekt, maar ze scheert toch voortdurend langs de oppervlakte, ze laat na om de diepte in te gaan. Maar daarom ben ik er, het verschrikkelijke boekenmonster, om het verhaal eens goed te duiden.

Bervoets noemt Frankenstein ‘een eeuwige puber’, met wie we ons desondanks ook als volwassenen kunnen identificeren, en dat beschouwt ze als de existentiële kant van het verhaal. Een puber is wat ongelukkig gekozen om het monster te omschrijven, maar dat het om een existentiële kwestie gaat is waar. Vermoedelijk kunnen we ons met hem identificeren, hier gaat Bervoets niet op in, omdat wij allen bij wijze van spreken uit het niets zijn gevormd, waarvoor we niet hebben gekozen. Wij mogen dan wel bestaan, maar een macht buiten ons moet daar verantwoordelijk voor worden gehouden. Monster of niet, in het monster van Frankenstein zien we onze eigen schepping verbeeld, daar gaat het om. Het monster lijdt zeer aan het leven, en lijden wij romantici niet allemaal, zelfs als we, anders dan Frankenstein, familie en vrienden hebben, omdat we net als het monster als puntje bij paaltje komt zijn aangewezen op onszelf?

Shelley maakt niet alleen duidelijk dat het monster er niet voor heeft gekozen om te leven, maar eveneens dat het er niet zelf voor kiest om een monster te worden; het is tot monster gemaakt. Zie Woeste Hoogten. De filmregisseur Tim Burton wees er eens op, en hij heeft dat in zijn eigen films eveneens tot uitdrukking gebracht, dat de monsters in de horrorfilms die hij als kind zag vaak menselijker waren, dat wil zeggen gevoeliger wezens dan hun omgeving. De etymologie van ‘monster’ is in dezen de moeite waard. ‘Monster’ is afgeleid van het Latijnse woord ‘monstrum’, dat een gedrocht inhoudt dat afwijkt van de natuurlijke orde en waarin de wil van de goden zich zou openbaren; het toont iets aan. (https://en.wikipedia.org/wiki/) Het woord is afgeleid van het woord ‘monere’, dat ‘waarschuwen’ betekent, denk aan het woord ‘demonstreren’. Met in het achterhoofd datgene wat Bervoets benadrukt, naar een uitspraak van Shelley zelf, dat het boek geen eenduidige morele les geeft, zou de vraag bij het lezen van Frankenstein het beste kunnen luiden: wat toont het monster? Waar waarschuwt hij voor?

Het monster is zeer zelfbewust, het geeft zelf het antwoord: liefde, oftewel acceptatie. Als liefde wordt onthouden, oftewel als het wordt afgewezen, dan is haat het gevolg (‘Ellende heeft een duivel van mij gemaakt,’ zegt hij en later: ‘Ik ben kwaadaardig doordat ik ongelukkig ben.’). Hartverscheurend is het pleidooi van het monster in het hart van het boek. Nadat het was verstoten door zijn schepper en werd belaagd door de mensen zocht het een schuilplaats, waar het een familie observeerde, van wie het de taal leert en voor wie het liefdevolle gevoelens koestert. In het geheim sprokkelt hij bijvoorbeeld hout voor hen. Echter, als hij zich wil voorstellen, wordt hij verjaagd. Zijn redenering is een gruwelijke, maar een menselijke: als hij geen liefde krijgt, dan heeft niemand daar recht op, en verklaart ‘voor eeuwig de oorlog aan de soort’ en aan zijn schepper: ‘Ik keek naar mijn slachtoffer, en mijn hart zwol van vreugde en helse triomf; ik klapte in mijn handen en riep uit: “Ook ik kan droefenis scheppen; mijn vijand is niet onkwetsbaar.”’. Ook ik kan droefenis scheppen: een van de meest aandoenlijke uitspraken ooit. In zijn wanhoop wendt hij zich tot zijn schepper om hem vriendelijk te verzoeken een vrouw voor hem te creëren. Frankenstein belooft dat, onder bepaalde voorwaarden, omdat hij medelijden met het monster krijgt, maar op het laatste moment, na een lange reis die eindigt in Schotland, ziet hij daar toch vanaf. Frankenstein wil uiteindelijk geen vrouw voor het monster maken, omdat hij denkt dat dat de ondergang van de mensheid zal betekenen, maar daardoor wordt hijzelf, net als zijn monster, veroordeeld tot een ‘hel van intense folteringen’. ‘De levensbeker was voor altijd vergiftigd,’ schrijft Shelley. Misschien was het daadwerkelijk de prijs die Frankenstein moest betalen voor de redding van de mensheid, de straf voor zijn hoogmoed.

Zoals alle veelomvattende verhalen is Frankenstein niet alleen interessant in religieus en psychologisch opzicht, maar ook in politiek-maatschappelijke zin; voor zover de maatschappij niet als één groot psychologisch zenuwcentrum moet worden beschouwd. Victor Frankenstein duidt zijn creatie consequent aan met ‘duivel’, hij demoniseert het wezen. Nu is hij misschien ook inderdaad een gevallen engel, het monster vergelijkt zichzelf met Satan, en wijst er tussen neus en lippen op dat Satan zijn ‘metgezellen’ had om hem te bewonderen en aan te moedigen, terwijl hij alleen is en wordt verfoeid. Dat de mens, de burger, de politicus gemakkelijk aan het demoniseren slaat weten we maar al te goed; voor bepaalde politieke partijen is het zelfs het raison d’être. Dat zou nog het meeste tegen demonisering moeten pleiten, dat het zo ondraaglijk muf is, het tegendeel van frisse lucht. Wie heeft er iets tegen frisse lucht? Inmiddels is de immigrant enigszins vermenselijkt, omdat er over ‘vluchteling’ wordt gesproken – in de meeste gevallen kan een vluchteling op medelijden rekenen, wat beter is dan ontmenselijking – maar de maatschappij creëert vele monsters zoals in het laatste decennium de pedofiel en de terrorist. Zou liefde, een christelijk recept, niet het medicijn kunnen zijn? De revolutie van het christendom was de liefde voor de vijand en de zondaar. Denk aan de uitspraak van het monster: ‘Als ik geen liefde kan opwekken, zal ik angst zaaien.’ Terreur kan dus worden opgevat als een schreeuw om liefde. In de documentaire Bowling for Columbine werd Marilyn Manson geïnterviewd over de ‘monsters’ die in 1999 een bloedbad aanrichtten op een middelbare school in Colorado. Als aan hem wordt gevraagd wat hij tegen de daders zou zeggen als ze nog hadden geleefd, antwoordt hij dat hij niets tegen hen zou zeggen, maar dat hij zou luisteren. Ironisch, een persoon die door sommige christenen als de antichrist wordt beschouwd, zegt iets heel christelijks.

Met haar opmerking dat wij allemaal Frankenstein zijn bedoelt Bervoets dat wij ons allen kunnen vereenzelvigen met het monster, maar ook met Frankenstein; wij zouden monsters creëren, in liefdesrelaties. Een ietwat ongelukkige gedachte en Bervoets werkt het niet uit, maar, ook al mag de ander misschien een fictie, dus een creatie zijn, dan verworden onze geliefden toch niet meteen tot monsters? Ja, misschien wel als wij hun om wat voor reden dan ook liefde onthouden. Enfin, voelt u zich monster of een schepper van monsters, er is geen grotere troost dan het lezen van Frankenstein. En mocht u ook van de natuur houden, wat eigenlijk alle monsters met elkaar gemeen hebben, ze kunnen daar immers hun toevlucht zoeken op de vlucht voor de ‘normale mensen’, dan komt u ook ruimschoots aan uw trekken vanwege de prachtige natuurbeschrijvingen, in het bijzonder de Zwitserse bergen (de ‘paleizen van de natuur’, de ‘witte piramides’, de ‘woonplaatsen van een ander ras’ die verheffen boven ‘het kleine van het voelen’, Frankenstein ontwaart in ze de ‘schepper van en heerser over de elementen’) en natuurlijk het meer van Genève, waarop Victor Frankenstein vele uren doorbracht.

Ooit was ik een monster, en ik zwelgde als zeventienjarige in Frankenstein, maar wat ik me tijdens het herlezen deze Kerst als een schok realiseerde – ik was inmiddels geen monster meer, een mens veeleer, misschien zelfs een goddelijk wezen, nota bene: dit heeft niets met onbescheidenheid te maken – dat het ware monster in dit verhaal niet het monster is, maar Victor Frankenstein zélf. Zijn zelfbeschuldigingen (‘Het was allemaal het werk van mijn driemaal vervloekte handen!’) moeten serieus worden genomen. De monsterachtigheid van ambitie, dat alles opvreet en verteert. Ambitie wordt door Frankenstein een slang genoemd; ja, de zondeval heeft met kennis te maken: ‘Hoe gevaarlijk is de verwerving van kennis en hoeveel gelukkiger de man die meent dat zijn geboortestad de wereld is dan hij die de ambitie heeft groter te worden dan de aard hem toestaat.’ Frankenstein noemt het monster op een gegeven moment ‘ mijn eigen vampier, mijn eigen geest die aan het graf was ontsnapt en gedwongen was alles wat mij dierbaar was te vernietigen.’ Het monster als evenbeeld, als deel van hemzelf. Een omkering van waarden. Een toppunt van ironie ook: het misverstand, dus het feit dat het monster door leken Frankenstein wordt genoemd, de naam van zijn maker, lijkt de waarheid. Samen met Emily Brontë behoort Mary Shelley tot de belangrijkste prozaïsten aller tijden, zowel de mannelijke als vrouwelijke; hun creaties zijn van een bovennatuurlijke orde.

Johannes van der Sluis

Mary Shelley – Frankenstein. Vertaald uit het Engels door Sophie Brinkman, met een voorwoord van Hanna Bervoets. Atlas Contact (L.J. Veen-reeks), Amsterdam. 226 blz. € 15.