Als de literatuur in het geding is, lopen de gemoederen bijna onmiddellijk hoog op. Als het binnen de grenzen van de literatuur gaat om de (al dan niet verplichte) leeslijst op Nederlandse middelbare scholen, dan is er bijna altijd metéén sprake van een ontploffing. In het ‘leeslijstdebat’, opnieuw aangezwengeld door ras-populist Raymond van de Klundert, die werd voorgegaan door de Bukowski van Leiden, Christiaan Weijts, ontstond er al snel een koor van voor- en tegenstanders, die elkaar op de sociale media met non-argumenten om de oren sloegen.

In dat koor voegde zich gisteren Theodor Holman. Zijn column in Het Parool is net als de uitlatingen van Kluun en Weijts, een mooi voorbeeld van de wolk vol misverstanden, die de literatuur én het (al dan niet verplichte) lezen van boeken omgeeft. Kluun en Weijts vinden dat lezen leuk moet zijn, Holman kiest voor de wat hardere benadering en zegt: het lezen van boeken moet binnen het vak Nederlands verplicht worden gesteld. Kluun en Weijts halen hun schouders op voor de oude meuk van voor 1880, Holman zegt streng: ‘Wie niet een paar boeken van voor 1880 kan lezen, moet naar een ander, lager, type onderwijs.’

Een jaar of tien geleden zou ik het eens zijn met Holman. Nu ben ik het alleen eens met de laatste zin van zijn column: ‘Het vak Nederlands moet op de schop.’ Al dat verplichte lezen van die berg van boeken waar geen mens op zit te wachten, kan alleen worden volbracht als er binnen het vak Nederlands wordt verteld waaróm dat lezen moet worden verricht. Leerlingen die van het ene op andere moment, met het mes op de keel, worden gedwongen om een leeslijst te vullen, zullen inderdaad sneller grijpen naar Kluun dan naar W.F. Hermans of Hella Haasse. Zonder kennis van docenten is elke poging tot onderwijs bij voorbaat tot mislukken gedoemd.

Maar deze zin van Holman dan? ‘Lezen heeft te maken met Bildung, met op een bepaalde manier in het ­leven staan.’ Ik weet het niet. Ik ken genoeg mensen die het ene boek na het andere lezen en toch praten alsof iemand net een emmer vol clichés in hun hoofd heeft leeggegooid. Lezen kan ook een manier zijn om op een binnen een bepaalde groep voorgeschreven manier in het leven te staan. De lezende good guys tegenover de ongeletterde boeven. Maurits en Merel versus Henk en Ingrid.

Wat Kluun, Weijts en Holman ook over het hoofd zien, is dat het lezen van boeken iets is ‘voor enkle fijne luiden’. De gemiddelde burgerman leest niet. Die leest hoogstens een boek over Kieft of Van der Gijp. Literatuur wordt gelezen door een middenklasse, maar die middenklasse is de afgelopen jaren geërodeerd, om niet te zeggen: bijna helemaal verdwenen. Daar kan geen onderwijs tegenop. Waar het in de jaren vijftig tot en met negentig nog bon ton was om een nieuw boek van bijvoorbeeld Gerard Reve te kopen, omdat je daarmee je plek binnen de groep waartoe je behoorde kon celebreren, daar zal nu geen enkele ambtenaar, advocaat, rechter, arts, chirurg, docent, hoogleraar of noem al die (hogere) middenklasse-beroepen maar op zich nu positioneren door het kopen van een boek van Rob van Essen, Maartje Wortel of Peter Drehmanns.

Als het vak Nederlands op de schop gaat, zal daar rekening mee gehouden moeten worden. Anders geef je les over een periode in onze geschiedenis waarvan de leerlingen geen benul hebben, en dan hebben wauwelaars als Kluun een gouden toekomst. De schrijvers die, ondank alles, jaren van hun leven willen opofferen om een literair boek te schrijven, verdwijnen dan voorgoed uit het culturele landschap. Vragend om een ijsklontje in hun whisky, aan dek van de Titanic die de literatuur dan is geworden.

Chrétien Breukers

(Foto via Flickr Commons)