De rijkdom van het onvoltooide

Een jaar geleden werden we verblijd met de vertaling van het tweede deel van De Thibaults door Roger Martin du Gard. Een monument voor de Eerste Wereldoorlog, maar een dergelijke typering doet het eigenlijk tekort. Wat een veelomvattende roman; zonder twijfel en dus zonder overdrijving moet Martin du Gard als dé grootmeester uit de twintigste eeuwse Franse en ook Europese literatuur worden beschouwd. Maarten ’t Hart en ik weten dat dat wellicht niet zal gebeuren, niet zo snel althans, en niet in Nederland; op het grote publiek moet niet worden neergekeken, het Nederlandse publiek incluis, ze weten simpelweg niet wat ze doen, en de smaak van de massa kent daardoor een lange evolutie; de vraag is of ze het, enkelingen daargelaten, ooit zal leren. Ach, zonder snobistisch te zijn – snobisme is slechte smaak – laat iemand als Martin du Gard toch iemand voor fijnproevers zijn. Er zijn nu eenmaal schrijvers die van zo’n andere orde zijn dat ze zich onder de radar begeven. Ab Visser in Nederland bijvoorbeeld en om in Frankrijk te blijven: Emmanuel Bove. Deze namen zijn eerder gevallen in mijn stukken, maar lezers zijn op te vatten als leerlingen, waarom lezen ze anders dit soort stukken; het leren is gebaat bij enige herhaling, en het is misschien voor een allerlaatste keer, mijn leeropdracht hier lijkt bijna te zijn volbracht. Dit is niet hooghartig bedoeld, integendeel, ik beschouw mezelf als een medeleerling. Het probleem van de hedendaagse mens, misschien de westerse mens om specifieker te zijn, is dat hij denkt geen leerling meer te zijn als hij de middelbare school of de universiteit heeft verlaten – in het oosten lijkt het idee van leerling-leraar meer ingeburgerd –, alsof het luisteren daarna meteen op zou houden.

Naast De Thibaults is er ook een vertaling van de roman waaraan Martin du Gard in de laatste periode van zijn leven werkte: Luitenant-kolonel Maumort. Eerder dit jaar verscheen een herdruk van de vertaling uit 2008 door de vaste vertaalster van Martin du Gard, Anneke Alderlieste. Een vrouw om van te houden. Net als Mirjam de Veth (Bove), ik koester een hoofse liefde voor deze dames die mijn favoriete schrijvers toegankelijk maken. Door tijdgebrek was deze roman blijven liggen, excuses aan Meulenhoff; het moet voor de persmedewerker daar voelen alsof iemand jarig is en het cadeautje blijft maar op zich wachten, anders gezegd, iemand heeft een cadeau gegeven en er wordt niet bedankt. De bron van zowel vreugde als lijden voor de recensent: de stapel te bespreken boeken. Het is ook weer een pil van duizend pagina’s, maar je vliegt er net als De Thibaults doorheen, wat niet wegneemt dat je een deel van je zomervakantie moet opofferen. In het geval van Martin du Gard word je daar rijkelijk voor beloond. Wat De Thibaults was voor de Eerste Wereldoorlog had Luitenant-kolonel Maumort moeten worden voor de Tweede Wereldoorlog; het is niet afgemaakt en postuum verscheen er een editie waarin de twee eerste aanzetten voor de roman – de eerste aanzet telt zo’n zevenhonderd pagina’s – werden opgenomen inclusief een deel met de fraaie titel ‘De dossiers van de zwarte doos’, genoemd naar de doos waarin Martin du Gard zijn aantekeningen over Maumort bewaarde en die in de roman terecht hadden moeten komen. In november 1937 vernam de auteur dat hij de Nobelprijs had gewonnen en na de epiloog van De Thibaults, die in 1940 verscheen, stond de volgende wereldoorlog alweer voor de deur waarna hij zich aan het tweede grote project van zijn leven begon te wijden.

De oorspronkelijke opzet van Luitenant-kolonel Maumort is dat het de memoires moeten voorstellen van een zeventigjarige luitenant-kolonel, Bertrand de Maumort, van aristocratische komaf – hij bezit een familiekasteel. Dit had een reden: de aantekenboekjes die hij zijn hele leven had bijgehouden zijn door de bezetting van de Duitsers kwijtgeraakt. In een los fragment zegt Maumort hierover:

Ik noteerde er alle mogelijke details in van mijn dagelijks leven, mijn indrukken over mensen die ik ontmoette. Ik ben altijd enorm geïnteresseerd geweest in mezelf, en dat heeft me erg geholpen om anderen te begrijpen…. Het verlies weegt zwaar, alsof dit dagboek niet een bijkomende bezigheid is geweest, maar een reden van bestaan. Een soort bewijs dat ik geleefd heb, iets tastbaars. Het komt me voor dat mijn leven in rook is opgegaan en ik er niet eens een handvol as aan overhoud. En die handvol as zou ik terugwinnen als ik mijn memoires schreef.

Een mooi uitgangspunt en symbolisch voor de vernietiging en/of onteigening die de Tweede Wereldoorlog betekende. De vergankelijkheid lijkt het grondthema van deze roman; oorlog is natuurlijk bij uitstek een situatie waarin men daarmee wordt geconfronteerd. Met de vergankelijkheid van de zichtbare werkelijkheid althans, een platonist zou beweren dat er een eeuwige, onveranderlijke wereld achter schuilgaat, een christen zou zeggen: de hemel, oftewel het koninkrijk Gods.

MaumortNaast zijn militaire carrière heeft Maumort als het ware een tweede leven geleid, zijn innerlijke leven; de man van de vita activa tegenover de man van de vita contemplativa. Ook weer zo’n meesterzet van Martin du Gard, het bood hem de mogelijkheid om de Tweede Wereldoorlog vanuit zowel militair als moreel oogpunt te beschouwen. In het eerste deel, deze memoires zijn eigenlijk een soort ‘wereld van gisteren’ – Martin du Gard zou Stefan Zweig ontmoeten en was zeer ontdaan door zijn zelfmoord –, beschrijft Maumort zijn wat geïsoleerde jeugd op het familielandgoed in de provincie met zijn vader en zus, zijn kostschooljaren en zijn studententijd in Parijs in het intellectuele milieu van vrijdenkers rond zijn oom en tante (‘een van de toppen van Europees denken en beschaving’), waar hij bijvoorbeeld Toergenjev zag en Alphonse Daudet, ‘die zich, licht hinkend, meester maakte van de tuinslang en Guy de Maupassant met een onverwachte douche bedreigde’. ’t Hart wijst er in zijn voorwoord terecht op dat iemand die niet op de hoogte is dat het om een roman gaat nooit zou geloven dat het om gefictionaliseerde memoires gaat. Het is zo natuurlijk geschreven en daarom in de letterlijke zin van het woord puur genot. Op de flap staat ‘meeslepend’, en ook dat is bij Martin du Gard een waar woord; vanaf de mooie eerste zin, ‘Ik ben altijd een lichte, ongeregelmatige slaper geweest’, tot aan het moment dat dit eerste deel fragmentarisch begint te worden. Over genot gesproken, het ontwaken van de seksualiteit krijgt zeer veel en onverbloemde aandacht (‘Ik heb mijn hele leven veel nagedacht over seksualiteit – van de mijne in het bijzonder – en ik heb altijd mijn best gedaan om deze problemen zonder valse schaamte, met een heldere objectiviteit te benaderen’) – en terecht, dit heeft niets te maken met vulgariteit, het seksuele leven is nu eenmaal net zo essentieel aan de mens als zijn geestelijke ontwikkeling.

Ook in deze roman ontwaar je net als in De Thibaults Martin du Gards psychologische genie en zijn fijnzinnige observatievermogen, waardoor alles naar het leven zelf lijkt te zijn getekend. Maumort schouwt zowel diep in zichzelf als in anderen. En met humor. Over pater Billadon op de kostschool, de Knikker genaamd, schrijft hij: ‘Hij was eveneens klein van stuk, maar tamelijk dik en rond, en voortdurend in beweging, waardoor hij inderdaad aan een knikker deed denken, of eerder nog aan een rubberen bal.’ De humor is er eveneens als het gaat om een tragisch figuur als de Xavier de Balcourt, de privéleraar van Maumort: ‘We hadden ook door dat hij lichtgeraakt was, en ongelukkig met zijn lot, en misschien voortijdig verbitterd; dat hij waarschijnlijk niet alleen leed onder zijn gebrek aan geld, maar ook nog onder een hoop andere dingen – bijvoorbeeld dat hij een windhondensnuit had, klein van stuk was en overdreven hoge hakken moest dragen om een paar centimeter groter te lijken…’ En zijn moeder dan: ‘Ik heb mevrouw de Balcourt, die slechts een paar jaar voor haar zoon zelfmoord pleegde overleed, heel goed gekend: de ene keer zag ze eruit als een voorname dame, en dan weer als een handelaarster in tweedehands kleren.’ De Balcourt is schrijver, hij schreef voor de bureaulade; zijn moeder organiseerde soirees voor ‘“decadente” dichters, jonge sprekers zonder publiek en virtuozen’ om zijn carrière vooruit te stuwen; zijn homo-erotische novelle ‘De verdrinking’, die Martin du Gard samen met de ‘dossiers van de zwarte doos’ als afgerond beschouwde, is integraal in deze roman opgenomen – afgelopen maand verscheen het separaat bij Meulenhoff, het was eerder al eens verschenen. De novelle is overigens opgenomen in de homoboeken top 250.

Memorabel naast Xavier de Balcourt is de sympathieke Ernest Renan, aan wie Maumort zegt zijn afkeer van fantatisme te danken te hebben, maar vooral zijn oom Eric, een grillige, kleingeestige en theatrale intellectueel gespecialiseerd in de geschiedenis van de moraal: ‘Ik denk dat kwade feeën zich over zijn wieg hadden gebogen en dat hij was geboren met een heftig, onrechtvaardig, wraakzuchtig, ijdel en egoïstisch karakter.’ Er had echter ook ‘een goede fee toegezien op zijn geboorte’: ‘En zij had een zuiver ideaal van morele volmaaktheid in zijn hart gegrift.’ Hierdoor was zijn leven een constant gevecht tussen twee krachten, zodat hij ‘dagelijks het strijdtoneel was van Goed en Kwaad, van Ormazd en Ahriman, van Licht en Duisternis.’ Maumort stelt zich toch respectvol op tegen hem vanwege de lessen die hij van hem heeft geleerd: ‘En door me te leren meer inzicht in mezelf te krijgen, heeft hij me dat evenwicht geschonken dat alleen wordt bereikt als je jezelf hebt geaccepteerd en je niet méér waant dan je ook werkelijk bent.’ Zijn oom leerde hem bovendien ‘psychologische tact’, ‘onmisbaar voor een goede sociale verstandhouding’, en ook heeft hij aan hem ‘gevoel voor maat’ te danken. Zijn hartelijke vrouw was ook onmisbaar voor Maumorts ontwikkeling: ‘Niet alleen heb ik door het contact met haar waardering gekregen voor mensen zoals zij, die op een intense, vrolijke, rijke manier leven… maar ik heb ook, in haar nabijheid, mijn eigen geestdrift voor het leven ontwikkeld. Een geestdrift die ik, na mijn zeventigste, diep vanbinnen nog steeds heb.’

Ja, dat is wat deze memoires zo interessant maakt, dat Maumort zich als een leerling opstelt van degenen die hem op zijn levenspad hebben gekruist. Dat begint al vroeg als hij een gouvernante, mademoiselle Fromentot, beschrijft. Roddelziek, maar hij en zijn zus hebben wel van haar geleerd:

Is bij Henriette en bij mij die typische neiging om ons voor mensen te interesseren, om achter de uiterlijke schijn naar hun verborgenheden te zoeken en het innerlijk motief van hun gedragingen op te sporen, niet onstaan door naar haar te luisteren, door ons te laten meeslepen door de verhalen van die onbekende figuren?

Over De Balcourt merkt hij op:

Ik kreeg plotseling besef van de plaats die de leugen in het maatschappelijke leven inneemt… Ik begreep niet alleen dat eenzelfde persoon zich van zeer uiteenlopende kanten kon laten zien, afhankelijk van de mensen om hem heen, maar ook dat hij dat kon doen zonder huichelarij, zonder dat een van die kanten een masker was, een vorm van bedrog… Toch geloof ik dat het een onbewuste, maar leerzame ontdekking voor me is geweest: een ontwaken, een eerste blik in onze psychologische complexiteit, een eerste aanraking met dat bijzondere vermogen om ons op te splitsen, waarover ik me nog steeds verbaas.

Dat Maumort – en dus ook Martin du Gard – als een filosoof moet worden beschouwd getuige eveneens opmerkingen dat het verliezen van je onschuld gedeeltelijk als een nederlaag kan worden opgevat beschouwd vanuit het perspectief van de de strijd tussen de seksen, of, zo vraagt hij zich af, ‘is dit een overblijfsel van morele taboes, van zedenpreken tegen de zonde van het vlees?’ Als we het bij pedagogie houden: de vaststelling dat ‘mislukte opvoedingen juist vaak het strengst waren georganiseerd.’ Wel moet gezegd dat hij er vriendelijke, maar toch wel racistische ideeën op nahoudt in zijn beschrijving van de Kaapverdianen – bij een vrouw genaamd Doudou zal hij zijn maagdelijkheid verliezen –, maar dat moeten we Martin du Gard misschien niet aanrekenen, afgezien van het feit dat het om een personage gaat.

Buitengewoon jammer dat deze roman ophoudt bij de inval van de Duitsers waardoor Maumort zich terugtrekt in een vleugel van zijn kasteel: ‘In het begin zei ik bij mezelf: “Als dit nog langer duurt – en het gaat langer duren – dan ga ik kapot van woede, van nietsdoen, van verveling.” Maar dat was niet zo, het is merkwaardig hoeveel onvermoede vermogens je in reserve hebt, die je plotseling ontdekt als er iets gebeurt. Ik wil zelfs wel bekennen dat ik niet eens zo’n slechte herinnering heb overgehouden aan die vrijwillige afzondering.’ De gesprekken met de nazi’s, die nu in fragmenten aanwezig zijn, hadden het tot een van de beste romans over de Tweede Wereldoorlog kunnen maken. Ik heb er weliswaar nooit een ontmoet, maar de portretten van de nazi’s lijken me zeer treffend, Martin du Gard beschrijft hun ressentiment en drang naar een leidersfiguur om zich via hem te wreken c.q. naar verlossing te zoeken. Neem Kert:

Kert is een perfect nazi-fabrikaat. Zelfs zijn blik… die alerte, oppervlakkige blik, hard en kil. Als je hem laat praten, heb je de indruk het hitleriaanse dogma te horen in zijn strikte, zuivere vorm. In hem komt de nationaalsocialistische leer goed naar voren zoals hij is: simplistisch en coherent […] Wat een onrustbarend vuur gloeit er in de donkere ogen van Kert als hij uitlegt: “Deze oorlog is een keizersnede, waarbij Europa een nieuwe beschaving baart die in het onderbewuste aan het ontkiemen was.” De chirurg die zijn mouwen opstroopt en vrolijk zijn rubber handschoenen aantrekt, zal zeggen dat hij een menselijk leven gaat redden. Maar wat bij hem die uitzinnige euforie opwekt, is niet de haast om zijn patiënt te verlossen, maar het doen van de operatie, het opensnijden van de buik.

Over een andere nazi, de hoffelijke Weismüller, van wie Maumort een gezinskiekje bekijkt die Weissmüller plotseling uit zijn portefeuille tevoorschijn tovert: ‘Deze man is getrouwd. Hij heeft een gezin, kinderen. Ik gaf hem de foto terug, zonder iets te zeggen, nadat ik hem lang had bestudeerd,’ laat Maumort weten.

En passant beschrijft Martin du Gard het bankroet van het humanisme: ‘Ik bedenk, terwijl ik naar hem [Kert] luister, dat de opkomst en het succes van totalitaire regimes in ons oude, humanistische Europa – en met name de triomf van het nazisme zoals het op dit moment voor mij gesymboliseerd wordt in het “Kert-type” – een opzienbarend bewijs zou kunnen zijn van het feit dat bruutheid, wreedheid, het ontbreken van recht en deugd, en de drang om uit alle macht te overheersen de enige menselijke kracht vormen waartegen de dromen van ideologen en de preken en verwachtingen van moralisten altijd tevergeefs stukslaan…’ Er is de verbijstering als hij hoort over de kampen: ‘Niet alleen blijken de gruweldaden die aan het licht waren gebracht volkomen waar, maar het raffinement van hun wreedheid overtreft alles wat de ziekelijke verbeelding van een bloeddorstige vervolger maar kan verzinnen.’ Tegenover zo’n ‘uitbarsting van systematische, georganiseerde wreedheid is verontwaardiging echter belachelijk en wordt haat onbillijk. Je haat niet een misdadige gek,’ voegt Martin du Gard eraan toe. En weten we niet door Georges Bataille dat het leven nooit vernietigd kan worden; de geschiedenis van de mens is er één van de eeuwige wederkeer: opbouw, vernietiging, wederom opbouw enzovoort. Geen vooruitgang misschien, maar wel beweging. ‘Waarom verder zoeken?’ vraagt Maumort zich op een gegeven moment af, ‘het leven is misschien niets anders dan deze universele vlucht zonder begin of eind.’

Afbreken en opbouwen, beweging, dat is eveneens de dagelijkse praktijk van de romanschrijver, en deze roman is altijd in beweging geweest; naar het leven getekend en daardoor nooit af, het leven is immers nooit af. Alderlieste wijst er in haar nawoord op dat Sem Dresden, ‘met zijn fascinatie voor “de rijkdom van het onvoltooide”’, een deel van het geld van de P.C. Hooftprijs die hij in 2002 ontving voor deze vertaling bestemde. Zoals gezegd jammer dat het onvoltooid is gebleven, maar het blijft een mooi symbool voor wat Martin du Gard heeft willen doen: zo dicht mogelijk bij de werkelijkheid c.q. waarheid te komen, in de wetenschap dat het altijd onvolledig zal blijven; fijnzinnigheid tot in het oneindige. In de tweede opzet van de roman heeft Martin du Gard het roer omgegooid, het verhaal wordt nu verteld in brieven aan Maumorts vriend – de reden was dat hij zo de actualiteit erin kon verwerken; wederom geweldig proza waarin op het einde de veranderingen in de sociale verhoudingen worden beschreven en kasteelheer Maumort zichzelf een anachronisme noemt. Na dit deel, dat kort is gebleven, volgen zoals gezegd de aantekeningen uit de zwarte doos, waarin Martin du Gard de opvattingen van deze oude scepticus en individualist heeft uitgedacht op het gebied van moraal, liefde, oorlog et cetera, net zoals hij aan het begin van dit project de biografie van Maumort volledig had uitgewerkt. Boeiend, en weer een bewijs van de denker die Martin du Gard was, zoals het feit dat Maumort ernaar neigt om de meningen ‘van degenen die niet zo denken als ik, geen “dwalingen” te noemen maar “tegengestelde waarheden”.’ De mens heeft ‘het recht leermeesters te veroordelen,’ schrijft Maumort ook en hij herhaalt de erasmiaanse wijsheid dat de domheid van een intelligent iemand ‘een ongekende stupiditeit’ kan bereiken. En het tegenovergestelde van domheid is nieuwsgierigheid. Een laatste les. Martin du Gard, die vaak in Nice verbleef, schreef onder het paragraafje ‘Hang naar eenzaamheid’ over de islam: ‘53.12 Islam en stilte. Maumort zegt: De islam heeft de mensen de wijsheid van de stilte geopenbaard, die de Europeaan vreemd is. De Arabier weet dat stilte een kracht is, en rekent het zich tot een eer om te zwijgen. R.M.G.’ De vraag of de mens leert van de geschiedenis moet wellicht ontkennend worden beantwoord, maar de enkelingen die boeken openslaan zoals deze, zullen hun meester erkennen en naar hem luisteren om de rijkdommen die hem worden medegedeeld in eeuwige dankbaarheid te aanvaarden.

Johannes van der Sluis

Roger Martin du Gard – Luitenant-kolonel de Maumort. Vertaald, geannoteerd, en van een nawoord voorzien door Anneke Alderlieste, met een voorwoord door Maarten ’t Hart. Meulenhoff, Amsterdam. 1077 blz. € 39,99.