Vrouwen in krijgsgewoel

In sneltreinvaart loodst Michael Grant de jeugdige lezer in In de voorste linie door de Tweede Wereldoorlog heen. Een korte samenvatting van de gebeurtenissen tot dan toe wordt gevolgd door een veelbelovende slotzin:

‘Men zegt dat Adolf Hitler de Amerikanen beschouwt als een genotzuchtig volk van onzuiver ras dat niet bereid en niet in staat is om te vechten. Maar daar vergist hij zich in.’

Jou staat het een en ander te wachten, laat de verteller van het verhaal de lezer geloven.

Vervolgens wordt deze, de lezer, geconfronteerd met die onbekende verteller. Die ligt in 1945 in het ziekenhuis te wachten op het bericht dat hij heeft gewonnen. De verteller is niet de held van het verhaal, maar is – zo zegt hij of zij zelf – louter in leven gebleven om het verhaal te vertellen. Het betreft het verhaal van de eerste generatie jonge Amerikaanse vrouwen die gevochten heeft in de Tweede Wereldoorlog.

Samen met deze in de basis sterke verteller keert de lezer terug naar het jaar 1942. In het eerste deel van het boek, ‘Vrijwilligers en dienstplichtigen’, introduceert de verteller drie personages: de zestienjarige blanke Rio, de zwarte Frangie en de Joodse achttienjarige Rainy. Deze dames besluiten, om verschillende redenen, bij het Amerikaanse leger te gaan. Rio is vastbesloten haar soldatenperiode anders aan te pakken dan haar zus. Haar zus is gesneuveld en zij wil de andere kant laten zien. Frangie wil geld verdienen voor haar familie en Rainy is van plan Hitler te pakken. Haar intense haat jegens deze man moet op een of andere manier worden geuit.

Grant besteedt in dit deel van het verhaal aandacht aan de voorbereiding op de uitzending van de dames. Om soldaat te worden moeten ze het een en ander leren.

Vrijwel direct zorgt deze drieslag in het verhaal voor een rijke plot. Grant creëert met de drie jonge vrouwen, afkomstig uit drie zeer verschillende milieus, voor zichzelf de kans thema’s als racisme, seksisme en antisemitisme te behandelen. Bovendien toont hij de verschillen binnen Amerika; de wereld van de dienstplichtigen en de wereld van de vrijwillige soldaten. Uitgebreid vertelt hij over de verschillende milieus, waardoor hij een volledig beeld schept.

Door een externe verteller te gebruiken, kan Grant over de Amerikaanse wereld van toen. Hij schuwt daarbij niet om zijn mening te uiten:

‘De generatie die de Tweede Wereldoorlog won redde de wereld — nee, echt, die redde letterlijk de wereld —, maar het waren geen heiligen.’

Vanuit vogelperspectief wordt het verhaal verteld. De verteller levert het nodige commentaar op wat hij ziet en wat de personages denken.  Veelvuldig doet dit gekunsteld aan. Vooral de overgangen van gedachteweergaven naar omgevingsweergaven geven problemen:

‘Maar Jenou is nog steeds aan het woord, dus moet Rio haar overpeinzingen over wat Strand nog meer goed zou staan afbreken.’

Tegelijkertijd lijken fragmenten bij vlagen weergaven uit een script:

‘Nu fatsoeneren Rio en Jenou hun kleren, geven elkaar een arm en lopen naar het aanmeldingsbureau.’

Gedurende lange tijd volg je de dames los van elkaar in het verhaal. Ieder maakt op haar eigen manier de trainingsperiode mee, ieder heeft haar eigen problemen. Door het perspectief lijken de meiden emotioneel onaantastbaar. De verteller haalt ze af en toe dichtbij, maar duwt ze vervolgens door een haast journalistieke weergave van de werkelijkheid terug in hun eigen wereld:

‘Week drie. Er hebben zich vriendschappen gevormd, en ook antipathieën.’

Toch boeit de plot. De verscheidenheid binnen het verhaal, waarbij veel aandacht is voor de verschillen in Amerika, lijkt een gouden concept. Grant neemt je mee naar de Amerikaanse kant van de oorlog; de kant die wellicht nog niet kapot geschreven is. Hij vertelt het verhaal als was hij ooggetuige en wekt zo de indruk de waarheid te vertellen.

Precies op het moment dat je het gekabbel van de voorbereidingen beu bent, besluit Grant de oorlog te starten. De verteller maakt pas op de plaats en laat de lezer reflecteren:

‘Wat vind je van mijn soldatenmeisjes, beste lezer? Die doelloze, naïeve Rio, en de sexy Jenou; de slimme, vastberaden Rainy; en de vriendelijke, met haar emoties worstelende Frangie.’

Het tweede deel, Oorlog, behelst het verhaal van de vrouwen in Noord-Afrika. Frangie, Rainy en Rio zullen daar ieder haar eigen functie vervullen: Rio staat aan het front, Frangie wordt een negerhospik en Rainy mag onder andere onderschepte gesprekken van de Duitsers vertalen. In Noord-Afrika ontdekken ze wat de vertellersstem de lezer al meedeelde: de werkelijke oorlog is anders dan de droom deed vermoeden.

Ook in het tweede deel van In de voorste linie zijn de gebreken van de vertellersstem zichtbaar. Hoewel Grant de lezer dieper in het rijke verhaal plaatst met gedetailleerde beschrijvingen,

‘zijn enkel is een rommeltje van rode wormen, slagaders en aderen en rafels vlees en een rondje van wit bot waar merg uit druipt, maar de helft ervan is gecauteriseerd, dichtgeschroeid door de hitte van de granaatscherf’,

zorgt de dominante beschrijvende verteltrant voor enige afstand: ‘In tijden van oorlog is je verbeelding niet je vriend, weet Rio.’ Het is wederom de verscheidenheid die aanslaat en voorkomt dat het verhaal gaat vervelen.

Wie een Grant à la Gone of De angstaanjager verwachtte, komt bedrogen uit. In de voorste linie mist de ‘Grantfantasy’. Dit boek is een boeiende roman over de Tweede Wereldoorlog, met een bijzonder aantrekkelijk plot, maar de verteltrant verwart.

Marloes Otten

Michael Grant – In de voorste linie. Vertaald door Erica van Rijsewijk. HarperCollins Young Adult, Amsterdam. 412 blz. € 15,00.