Bij gebrek aan rondlopende wolven ging het komkommernieuws deze week over genderneutraal taalgebruik. In NRC Handelsblad vandaag drie stukken daarover. ‘Woorden hebben scheppingskracht, maar kunnen ook giftig zijn,’ zegt schrijver Mounir Samuel:

De dehumanisatie en het seksisme dat in de meeste uitspraken doorklinkt, zijn een regelrecht gevolg van het onvermogen van onze taal om woorden te geven aan een mens van deze tijd – en de onwil van velen om een mens voorbij zijn geboortegeslacht te zien.

In zijn column is Youp van ’t Hek recht voor zijn raap:

Dus ik begin dit najaar in de Amsterdamse Kleine Komedie mijn voorstelling niet meer met ‘Goedenavond dames en heren’, maar met een gekloft: ‘Hallo mensen!’ Veel te bang dat er bij allerlei toeschouwers littekens van onlangs aangenaaide lullen beginnen te jeuken. En dan heb je als omgebouwde geen leuke avond. Maar iets anders: als je eindelijk man bent, dan vind je het toch heerlijk als ze ‘meneer’ tegen je zeggen? En als omgebouwde vrouw wil je toch ‘mevrouw’ genoemd worden?

Een mening die, iets eloquenter gesteld, in dezelfde krant gedeeld wordt door Maxim Februari:

Het gevaar van dat praten over LHBTQI’s is dat je in de term opgesloten raakt. En dat je er nooit meer uitkomt. Dan spreekt de NS je sinds deze zomer niet langer aan met ‘meneer’, maar noemt heel hoogopgeleid progressief Nederland je opeens wel zonder enige aanleiding ‘lid van de LHBTQI-gemeenschap’ of ‘transgender’. Ik weet niet of dat vooruitgang is. Eerlijk gezegd heet ik zelf liever meneer dan transgender.

Eerder deze week schreef Özcan Akyol in het AD over de schijnheiligheid bij veel reacties. Eerst boos zijn als Trump transgenders uit het Amerikaanse leger wil weren, maar daarna in vuur en vlam raken als in Nederland de aanspreekvorm verandert op de tram.

Als iemand de praktische urgentie van genderneutrale ambtenarentaal niet ziet, dan moet de enorme symbolische waarde in elk geval wel herkend worden.

Ook op Twitter was het natuurlijk raak.