Stadswacht

Gemeente Groningen
postbus 30026
9700 RM  Groningen

Bijzonderheid: Regelmatig zoekt de gemeente Groningen voor bepaalde klussen
zzp-ers en freelancers

Geachte heer Peter den Oudsten,

Stadswacht vind ik een mooi woord. Toen ik het laatst tegen mezelf in de spiegel zei, bleek het me ook nog eens heel goed te staan. Helaas is het woord met uitsterven bedreigd want in veel gemeentes bestaat de stadswacht niet meer. Dat heeft volgens mij te maken met de gemeentelijke herindeling. Een stadswacht is er ten slotte om grenzen aan te geven. In het alsmaar uitdijende universum van de stad Groningen, waarin zelfs Haren en Ten Boer worden opgenomen, is de stadsgrens iets lachwekkends geworden. Niemand gelooft daarom nog in het corrigerende optreden van de stadswacht, hij is te laat. Toch denk ik dat we op lokaal niveau nog een hoop kunnen doen. De grenzen mogen dan verdwijnen, dat betekent nog niet je ook je waardigheid hoeft te verliezen. In die zin is de stadswacht ook een ‘mental coach’. Waar moet ik heen met mijn behoefte aan houvast, als alles om mij heen voortdurend verandert?

Ik schrijf u vanuit de stalhouderij van de familie Ferwerda aan de Via Frisia. Vanaf hier houd ik het ommeland en de stadsgrens in de gaten. De oude heer Ferwerda begrijpt het nog niet zo goed omdat hij geen brief heeft ontvangen over mijn bezoek. Ik neem het hem niet kwalijk want hij kent het begrip freelancer niet. Ik wil u daarom vragen hem zo snel mogelijk gerust te stellen en hem te vertellen over de pool van freelancers waarmee u werkt. Natuurlijk weet ik ook wel dat dit de omgekeerde wereld is, ik had me eerst bij u moeten aanmelden, maar je moet als freelancer het werk pakken als het zich aandient. Bovendien kan ik op deze manier veel beter mijn onmisbaarheid aantonen.
Deze plek heb ik gevonden tijdens een inspectieronde op de fiets langs de stadsrand. Toen ik aanbelde deed er aanvankelijk niemand open. Door het keukenraam zag ik een oude vrouw die aan een pakje haring stond te ruiken. Ze had blijkbaar de deurbel niet gehoord, dus klopte ik op het raam.
Even later verscheen de boerin in de deurpost, de haring had ze in de keuken gelaten. Haar gezichtsuitdrukking verried noch nieuwsgierigheid noch argwaan. Ze keek me volkomen neutraal aan. Dat bracht me wel enigszins van mijn stuk. Ik begon hakkelend te vertellen wat de bedoeling was, maar op dat moment schoot er een grijs mormel naar buiten. ‘Pak’m dan, pak’m dan!,’ krijste ze. Ik reageerde traag, boog mijn knieën stak een hulpeloze arm uit naar het katje dat klein was en zich half in paniek ineengedrongen voortbewoog. Dit waren z’n eerste schreden in de grote onbekende buitenwereld van het boerenerf. Ik was nerveus, dit had ik niet zien aankomen. Het beestje werd bang van mijn zwaaiende armen en kwam op zijn slappe pootjes steeds verder weg van de deur waar de boerin stond te tieren en te vloeken. ‘Pak’m dan, godsamme,’ brulde ze tegen me. Het geschreeuw had een verlammende werking op mij. Als aan de grond genageld keek ik naar het mormel dat alsmaar verder drentelde. Ten lange leste kwam de boerin zelf in actie. Met enkele stramme passen joeg ze het katje weer naar binnen. Een moment later positioneerde mevrouw Ferwerda zich weer net zo tegen de deurpost als kort daarvoor. Haar gezicht was weer volledig in de plooi. ‘Wat was uw vraag?’ zei ze op droge toon. Ik herhaalde mijn verzoek en ze maakte een teken dat ik haar kon volgen.
Op de vloer lagen versleten perzen, zo ook op tafel. Het huis rook lichtjes naar urine, niet onaangenaam. In de woonkamer staarden vanaf twee kasten tientallen porseleinen poppengezichtjes als dodenmaskers naar omlaag. Gekluisterd aan een grote transistorradio zat een roerloze oude man geheel in wit gekleed, alsof de melkboer hier ooit was blijven plakken. Hij had ook wit haar en droeg bruine pantoffels. Hij had rode vlekken in zijn gezicht. Ik nam plaats op een bank tegenover hem. De bank had geen leuning, ik moest daarom min of meer gestrekt plaatsnemen en ik zakte steeds dieper weg in de zachte kussens. De boerin attendeerde haar man op mijn aanwezigheid. ‘Meneer Ferwerda, we hebben bezoek.’ Meneer Ferwerda leek op te schrikken en zette de radio uit.
‘Hoe heette de organisatie waarvoor u werkte?’ Hij keek me met waterige ogen aan en begon tussen de post te zoeken naar een brief die mijn komst wellicht zou hebben aangekondigd. Ik negeerde hem want ik had andere dingen aan mijn hoofd. De stadswacht heeft een hoop informatie nodig, maar voordat je het weet ben je alleen maar vragen van anderen aan het beantwoorden.
De Ferwerdas bleken best bereid mij wat feiten te geven. Zo noteerde ik al snel in mijn notitieblok dat de vrouw hier al haar hele leven woonde. Haar ouders hadden koeien gehad, maar haar man had juist een passie voor paarden. Zo nam het aantal koeien steeds verder af en nam het aantal paarden steeds meer toe. ‘Ik heb een passie voor paarden,’ zei meneer Ferwerda die zijn vrouw had horen vertellen over de boerderij. ‘Ik had er in mijn hoogtijdagen wel dertig.’
De laatste jaren nam het aantal paarden juist weer af. Er stonden nog enkele droeve exemplaren in de stal achter het huis. Treurige beesten in een treurige stal. De stad was al angstaanjagend dichtbij gekomen en vrat zich steeds verder een weg door het ommeland. Het zal niet lang meer duren of de oude boerderij werd ook door de nieuwbouw opgeslokt. Deze wereld was aan het verdwijnen, daarvan was ik me bewust, maar als stadswacht wilde ik deze laatste verdedigingspost van het platteland niet zomaar opgeven.
‘Wilt u misschien een kopje koffie?,’ vroeg mevrouw Ferwerda. Ik knikte. Haar eerdere verbolgenheid over het laten ontglippen van haar katje, was ze blijkbaar alweer vergeten. ‘Ik heb hier ook helemaal geen brief over ontvangen,’ mompelde de oude Ferwerda weer tegen mij terwijl hij tussen de post opzoek ging naar een brief van de gemeente. Zijn ogen waren bij de randjes licht ontstoken en ze leken met de minuut wateriger te worden. Ik besloot een sprong voorwaarts te wagen: ‘Wij zijn zelfstandige operationele eenheden in het veld. Indien we een geschikte locatie hebben gevonden, worden de eerste contacten door onszelf gelegd.’
Ik glimlachte ontwapenend naar de oude man. Op dit soort momenten kwam het op de mimiek aan. Wie op het juiste moment een wenkbrauw optrok of zijn mond in de juist plooi zette, die had de onderhandelingen al bijna in zijn voordeel beslecht.
‘U heeft toch niks te maken met die projectontwikkelaar die achter ons huis gaat bouwen? Door die lui kunnen we niet langer naar de overkant.’ De man was nog wat argwanend, maar ik stelde hem gerust. ‘Ik ben hier om uw recht van overpad te bewaken.’
‘Wilt u er een koekje bij?’ riep zijn vrouw vanuit de keuken. Ze leek er echt plezier in te krijgen dat ze voor iemand kon zorgen. Ik riep dat me dat heerlijk leek en ik zag hoe ze met de koek trommel de woonkamer inkwam. ‘Grenzen die vroeger zacht waren en als membranen zorgden voor de ademhaling van het gebied, die zijn nu star en hard geworden door commerciële systemen die de leefbaarheid van de hele regio onder druk kunnen zetten.’
Het echtpaar staarde mij aan, vanaf de andere kant van de tafel. Een enkel ogenblik gebeurde er niets, toen kwam de arm van de vrouw naar voren, in haar hand tot mijn vreugde de trommel met koekjes. ‘Dank u,’ zei ik en terwijl ik aan een krakeling begon te knabbelen bestudeerde ik de porseleinen gezichtjes op de kast. ‘Hobby van u?’ Vroeg ik aan de vrouw des huizes. ‘Jazeker. Mijn man houdt van paarden, ik hou van katten en deze poppen zijn van mijn zus geweest. Mijn zus is dood. Nu zijn de poppen ook een hobby van me geworden, een overgeërfde hobby als het ware. We worden een dagje ouder en onze enige zoon is vorig jaar overleden aan kanker. Zijn hobby was ook paarden.’ Ze klonk ineens bedroefd.
Meneer Ferwerda zweeg en richtte zijn branderige ogen even op het raam en de weg. Dit was mijn kans, wist ik. ‘Mevrouw Ferwerda kunt u zo vriendelijk zijn de kamer van uw zoon aan mij te laten zien?’ ‘Maar natuurlijk, het is boven.’ Ik stond op en veegde de kruimels van mijn broek op de grond. We gingen de nauwe trap van de boerderij op. Er lag een dik tapijt op de treden waardoor de trap meedeinde. De kamer van de overleden zoon was nog helemaal ingericht, precies zoals ik had gehoopt. Door het raam was het weiland zichtbaar, het weiland waar de projectontwikkelaars uit Twente zich aan wilde vergrijpen. ‘Dit is uitstekend mevrouw.’ Ik nam plaats op het bed en trok mijn schoenen uit. ‘Dit voldoet precies aan alle eisen voor een observatiepost.’ Ik was bekaf, het zou goed zijn hier enkele dagen te blijven, misschien langer. Terwijl ik mij onder de dekens nestelde vroeg ik aan mijn gastvrouw of ik haar misschien moeder mocht noemen, dat was in deze context wel zo gemakkelijk. Ze leek erg verguld met dit verzoek en knikte. ‘Moeder wilt u de gordijnen voor me dichtdoen?’ Het was nog licht buiten. Ze sloot de gordijnen en wilde de kamer verlaten. ‘Maak me maar wakker voor het avondeten,’ mompelde ik met reeds gesloten ogen. Kort daarna viel ik in een diepe droomloze slaap.

Zo heeft u een beetje een indruk van hoe het me vergaat bij de familie Ferwerda. Ze zorgen goed voor me, maar met name meneer Ferwerda is vanmorgen weer begonnen over brief van de gemeente. Er is helemaal geen brief, maar sommige mensen hechten erg aan officiële documenten. Kunt u zo vriendelijk zijn mij een officieel freelance certificaat toe te sturen? Of iets anders dat er officieel uitziet. Gewoon een brief met het logo van de gemeente is vermoedelijk al voldoende. Het is voor meneer Ferwerda. Mevrouw Ferwerda heb ik helemaal voor mij gewonnen, het maakt haar allemaal niet uit wat ik daar doe. Ze vindt het gewoon heerlijk dat ik er ben.

Alvast hartelijk dank voor uw medewerking.

Vriendelijke groeten, Bram Esser

(Afbeelding:https://www.pexels.com/photo/architecture-bench-buildings-city-615619/)