Zo lang als wij mensen nog lang niet bestaan

Een nieuwe dichtbundel van Bette Westera en illustratrice Sylvia Weve, twee experts binnen hun vakgebied, vormt steeds een hoogtepunt van het literaire jaar. Eerdere samenwerking tussen de dames pakte bijzonder goed uit: voor haar illustraties in Aan de kant, ik ben je oma niet (2012) ontving Sylvia Weve een Gouden Penseel, terwijl Doodgewoon (2014) met een Gouden Griffel bekroond werd.

Ditmaal buigt het tweetal zich over ‘vragen die om versjes vragen’; een even eenvoudig als intrigerend uitgangspunt voor 36 vragen die aan begrippen als de aarde, tijd, de toekomst gelinkt worden, maar net zo goed over ‘een school vissen’ of ‘de binnenkant van papier’ gaan. Het zijn ongewone, potentieel boeiende levensvragen, die zo door kinderen bedacht kunnen zijn: ‘Waarom ben ik mijn broertje niet?’, ‘Komt de toekomst naar je toe?’ ‘Kun je dieper slapen dan de zee?’. Enkel de laatste titel wordt expliciet als een vaststelling geformuleerd, wat nog versterkt wordt door het uitroepteken ‘Vroeger was de aarde plat!’

Westera probeert de uiteenlopende vragen op associatieve wijze te beantwoorden. Sluitende antwoorden zijn er vanzelfsprekend niet; het dichten an sich vormt een even waardevol als creatief scheppingsproces. In tegenstelling tot eerder werk weet Westera in het geheel niet met spitsvondigheden en rake observaties te verrassen. Dat blijkt al uit het tweede gedicht, ‘Is er altijd morgen weer een dag?’ Opa Jaap meent van wel, maar als hij ’s nachts overlijdt, concludeert z’n kleinkind:

Nu is het morgen.
Niet voor hem, zijn dagen zijn voorbij.
Maar wel voor oma Jennifer,
voor mama en voor mij.

Andere gedichten zijn ten dele geslaagd, alsof Westera net niet voldoende inspiratie vond om een overtuigend geheel te creëren. ‘Kun je langzamer zijn dan de tijd?’ heeft weliswaar een speels, ongedwongen elan, maar de stroeve pointe haalt die opzet onderuit. Het potentieel boeiende gesprek tussen een gelovige en een aanhanger van de evolutietheorie in ‘Waar komen de mensen vandaan?’ wordt onvoldoende uitgewerkt, zodat het geheel in een zoutloze dialoog verzandt. ‘Wie was er eerder, de kip of het ei?’ wordt beantwoord in een imaginaire dialoog tussen kip en ei. Westera probeert het sterk geconstrueerde gesprek nog een filosofische twist te verlenen, maar die komt onvoldoende uit de verf. ‘Hoe weet je dat de tijd bestaat?’ krijgt slechts een ronduit flauw en ongeïnspireerd antwoord.

Slechts enkele gedichten weten als geheel te verrassen, zoals ‘Wanneer begin je met bestaan?’, waarin Westera de pseudo-filosofische vraag origineel benadert. Ook in de verfrissende gedachtegang over begrippen als toekomst en verleden in ‘Komt de toekomst naar je toe?’ laat zich een zweem van Westera’s talent herkennen. Helaas zijn dergelijke hoogtepunten schaars in deze bundel.

De gedichten zijn eenvoudig qua taal en stijl; Westera maakt veelvuldig gebruik van alliteraties en assonanties, aangevuld met een enkel rijmschema. Af en toe ontsieren rijmdwang of een in der haast toegevoegd enjambement de gedichten, bijvoorbeeld in ‘Houdt de ruimte ergens op?’ Herhalingen worden niet steeds functioneel ingezet, bijvoorbeeld enkel om een hyperbool te verkrijgen, maar overdaad schaadt, waardoor het geheel al snel langdradig wordt. (‘Hoe groot is een school vissen?’, ‘Hoe weet je dat de tijd bestaat?’)

De levendige illustraties van Sylvia Weve vormen een welkome aanvulling bij Westera’s wat inspiratieloze gedichten. Die veelzijdigheid blijkt uit het portretteren van wat naïeve figuurtjes vol verwondering naast kinderen die zo uit een stripverhaal weggelopen zijn. Nu eens zijn Weve’s prenten ingetogen, dan weer vormen ze een explosie van contrasterende kleuren, waarbij er al eens buiten de lijntjes gekleurd mag worden. Van dynamische prenten vol zwierige lijnen en expressieve figuren naar verstilde beelden en weer terug. Weve integreert meerdere perspectieven om haar beelden te benaderen, en laat illustraties spiegelen over de pagina’s heen? Maar haar absolute sterkte is toch de evenwichtig opgebouwde composities, die eenheid in de veelheid aan indrukken garanderen. Westera’s gedichten en Weves illustraties vormen ditmaal geen sluitend geheel; enkel de overkoepelende vraagstelling zorgt voor een zekere harmonie, hoe arbitrair soms ook.

In mijn recensie van Doodgewoon was ik nog opgetogen over de ‘glasheldere stijl, wars van overbodige franjes’, de ‘oprechte beelden’ en ‘ideeënrijkdom’. Hoe anders zijn Westera’s ‘versjes’ hier van aard en toon. De associatieve denkwijze om grote levensvragen van kinderen te beantwoorden garandeert slechts bij uitzondering verrassende poëzie. Haar gedichten zijn veelal inspiratieloos en flauw, wars van een originele invalshoek of pointe. Was de aarde vroeger plat? vormt dan ook geen visueel en inhoudelijke eenheid zoals in eerder werk.

Jürgen Peeters

Bette Westera & Sylvia Weve – Was de aarde vroeger plat? Gottmer, Haarlem. 80 blz. € 16.99.