Teplettervallen

In de film On Body and Soul, een van de betere liefdesfilms, niet in de laatste plaats omdat hij zich afspeelt in en rondom een Hongaars slachthuis, zit aan het begin een scène waarin een koe wordt gedood. Het is in close-up gefilmd en een gruwelijk gezicht, vanwege de lieve, onschuldige ogen van de koe in combinatie met de machinerie van het slachthuis, dat je zou kunnen omschrijven als een naargeestige badkamer of operatieruimte; ik begon plaatsvervangende, stuiptrekkende bewegingen te maken. Ook was er gekreun en ik hield mijn handen half voor mijn ogen, af en toe keek ik voorzichtig. Het was gelukkig niet druk in de bioscoop, want hoewel het donker is, kun je je niet volledig laten gaan als er een onbekende naast je zit. Soms moet het eruit. Ik heb sympathie voor het stoïcisme, maar als ik bijvoorbeeld in een achtbaan zit of achterop een motor, dan gil ik zonder overdrijven nonstop als een varken dat zijn dood voelt naderen in het slachthuis. Als vleeseter – niet dagelijks, misschien twee of drie keer per week, flexitariër heet dat; toch een aardig woord, beter dan vegetariër eigenlijk, dat doet denken aan ‘vegeteren’, dan is flexibiliteit menselijker en lebensbejahender – zou je een slachtscène moeten kunnen bekijken zonder een kik te geven, sterker nog: je zou zelf de keel van een koe moeten kunnen doorsnijden, anders klopt er wellicht iets niet. Een seriemoordenaar – als vleeseter ben je in zekere zin seriemoordenaar, al hoef je er niet voor naar de gevangenis – die bij het zien van een moord begint te mekkeren en te jammeren is al te merkwaardig, om niet te zeggen hypocriet.

Is het een teken van beschaving als je als mens het vloeien van bloed van dieren niet aan kunt zien of wijst het op een verzwakking? In de dierenwereld is het eten van dieren heel gebruikelijk en misschien moeten of kunnen we niet meer willen zijn dan een dier, maar toch. Mijn moeder is opgegroeid naast het slachthuis en zag daar de dieren naar binnen geleid worden. Dat heeft haar nooit weerhouden van het eten van vlees, integendeel, ze is er dol op, en vegetariërs zijn in haar ogen waarschijnlijk een soort buitenaardse wezens. Haar vader keurde het vlees. Hij was streng. Eigenlijk zet ik zijn arbeid voort: ik keur het zielenvlees, dat literatuur heet. Aan het einde van 2016 dacht ik erover om te gaan stoppen met het eten van vlees. Onder de douche kwam de gedachte tot me van het lijdende dier, maar op bezoek zou ik geen vlees weigeren, dat leek me onbeleefd, zelfs voor een buitenaards wezen, die moet zich ook aanpassen. Mijn toenmalige vriendin kwam uit Zuid-Amerika en in die contreien is de keuze om vegetariër te worden zoiets als kiezen voor het celibaat, met het verschil dat het celibaat enig respect afdwingt. Het was voor haar misschien de druppel die de emmer deed overlopen; ik had meer op mijn kerfstok. Nooit echter heb ik de daad bij het woord gevoegd, er kwam iets tussen. Het streven naar buitenaardsheid, bovenmenselijkheid, wat zoiets is als boven je eigen dier-zijn uitstijgen, vereist enige oefening waarbij het zeker is dat je een paar keer te pletter zult vallen op de aarde, de menselijkheid, oftewel dierlijkheid. Sommigen noemen dit: de realiteit. Vervolgens is het weer oefenen en oefenen in de hoop dat je alles wat menselijk is voorgoed achter je kunt laten. Ach, misschien lukt dat alleen als je dood bent, onder de zoden, als je eindelijk bevrijd zal zijn van het lichaam, wat de zielenrust ten goede zal komen.

De koe in de film was anoniem en het is onduidelijk of ik hem zal vergeten als ik weer door de supermarkt loop of een menukaart doorneem, het vlees is zwak. In het verhaal ‘De beren’ van Vsevolod Garsjin (1855-1888) gaat het om beren van zigeuners die hun hele leven lang met hun eigenaren zijn opgetrokken om voorstellingen te geven, maar die afgeschoten moeten worden in verband met een wet die hun beroep verbiedt. Een oude zigeuner zegt als de dag is gekomen tegen zijn beer: ‘Ik wil je geen pijn doen, want dat heb je niet verdiend, ouwe beer van me, goeie vriend van me … geen mens was zo’n dierbare vriend van me als jij … Als ik jou iets heb misdaan, vergeef me dat dan, ik buig me voor jou ter aarde.’ Daarop gaat hij voor de beer op zijn knieën, een scène die me waarschijnlijk wel voor altijd bij zal blijven – eigenlijk niet ethisch verantwoord, de anonieme koe zou ik juist niet moeten vergeten, omdat ze het hele koe-zijn symboliseert, die beer van de zigeuner is één menselijke beer. De zoon van de oude zigeuner maant hem om te schieten, daarop komt hij overeind en richt hij met zijn geweer. ‘De beer begreep het,’ schrijft Garsjin, ‘aan zijn muil ontsnapte een mistroostig wanhopig gebrul.’ Vertaler Hans Boland schrijft in zijn nawoord dat hij uit Garsjins kleine oeuvre maar veertig procent van de verhalen heeft opgenomen, omdat ze ‘sentimenteel-pathetisch’ zijn. Het verhaal ‘De beren’ lijkt daar in de buurt te komen, maar met sentiment en pathetiek is net als met het dier in principe weinig mis, als het maar niet vals is, en dat is niet het geval bij Garsjin.

In het openingsverhaal van de bundel, ‘Vier dagen’, zeer gewaardeerd door de Tolstoj, naast schrijver zoals bekend ook vegetariër en pacifist, is er medelijden met de anonieme medemens. Een dode Turk in dit geval; Garsjin vocht aan het einde van de negentiende eeuw in de tiende Turkse oorlog, waarbij de Russen Constantinopel wilden heroveren ‘voor het ware geloof’, legt Boland uit. Anonieme oorlogen, een noodzakelijk onderzoek en meteen al een goede titel, maar dat terzijde. De soldaat ziet het bloederige lijk van de Turk en vraagt zich af: ‘Welk lot heeft hem hierheen gevoerd? Wie is hij? Misschien heeft hij net als ik een oude moeder. Ze zal nog lang iedere avond op de drempel van haar armzalige hut zitten uitkijken, want misschien keert daar, vanuit het noorden, haar teerbeminde kind terug, haar werkkracht, haar kostwinner.’ Vervolgens zegt hij nooit iemand kwaad te hebben willen doen: ‘Het idee dat ik mensen zou moeten doden drong op de een of andere manier niet tot me door.’ Het sentiment is hier niet storend, eerder het gebrek aan sentiment, maar na alle slachtpartijen is men gelukkig iets sentimenteler geworden, al staat er in het andere oorlogsverhaal in de bundel dat de mens ‘een onbewuste drijfveer’ kent ‘waardoor hij zich nog lang, heel lang, van bloedbad naar bloedbad zal laten voeren’. ‘Zijn gezicht was weg,’ schrijft Garsjin over de anonieme Turk en ‘dit geüniformeerde skelet met zijn glimmende jasknopen’ wordt ‘het gezicht van de oorlog’ genoemd. Op een dag liet Garsjin zich aandienen bij Tolstoj en ze voeren een gesprek over de ‘nieuwe wereldorde die vrede en geluk op aarde zal brengen.’ Tolstoj vindt de ideeën ‘helemaal niet zo gek’, maar een paar dagen later zit Garsjin voor de tweede keer in een instelling voor geesteszieken – Garsjin leed aan manisch-depressiviteit – althans dat ik leid ik af uit de beschrijving van zijn karakter, extreme vrolijkheid en diepe depressiviteit wisselden elkaar af – die gepaard kan gaan met psychoses.

Het verhaal ‘De rode bloem’, opgedragen aan Toergenjev, speelt zich af in een inrichting waarbij iemand zichzelf beschouwt ‘als het middelpunt van een tovercirkel die alle krachten van de aarde in zich had opgezogen’ om het kwaad in de wereld te ‘verdelgen’. In de tuin van de inrichting, waar iedere patiënt een ‘klankbodem voor zijn eigen waangedachten en mystiek aandoende geraaskal’ vindt, staat een rode bloem, die hij moet zien te vernietigen, dan is zijn missie volbracht. Als ervaringsdeskundige moet Garsjin een realistisch beeld hebben geschetst van de psychose. De waanzin is ook te vinden in het verhaal ‘De kunstenaars’, over een natuurschilder en een schilder die een fabrieksarbeider schildert, ‘niet zozeer een schilderij als wel een woekerende ziekte’, hij gaat er te gronde aan om te eindigen als ‘dorpsonderwijzer’. ‘Wat een gek!’ roept de natuurschilder uit als hij dat hoort. Er zijn meer verhalen in de bundel over vliegen maar uiteindelijk te gronde gaan, letterlijk en figuurlijk. Icarus. Onduidelijk of men net als de waanzinnige in ‘De rode bloem’ te gronde gaat aan het ideaal of de werkelijkheid. Zo is er een kikker die door eenden naar het zuiden wordt meegenomen, maar naar beneden tuimelt uit trots. Vermoedelijk is het de werkelijkheid die te gronde richt, daar is ze aards genoeg voor.

Niet alleen dieren worden personages bij Garsjin, maar ook bomen, wat het mooiste verhaal uit de bundel oplevert. Een tropische palm staat in een botanische tuin in een plantenkas. Hij is hoger dan alle bomen, maar dat ‘maakte zijn eenzaamheid des te groter’ en hij verlangt naar de buitenlucht. Daarop groeit en groeit hij tot hij uit het dak breekt. Daar treft hem de ijskoude werkelijkheid. Door zijn tijdgenoten werd Garsjin beschreven als ‘niet van deze wereld’, iemand met een ‘kristallen ziel’, een ‘halve heilige’. Tegen zijn verloofde had hij gezegd: ‘Ik hou meer van je dan wat ook ter wereld – uitgezonderd de waarheid.’ Degenen die de waarheid zoeken, zijn zoals hierboven gesuggereerd gedoemd om vaak te gronde te gaan. Op 19 maart 1888, dus bijna 130 jaar geleden, stort Garsjin zich op 33-jarige leeftijd in het trapgat van de ‘treurige huurkazerne’ waar hij dan met zijn vrouw woont. Opmerkelijk genoeg vanaf de derde verdieping. Jan Arends, die ‘teplettervallen is een goede dood’ dichtte, sprong vanaf de vijfde verdieping. Hrabal en Konstantin Biebl, ook vanaf de vijfde, althans bij Hrabal is het onduidelijk of hij is gesprongen, gevallen of geduwd. Hrabal was altijd bang geweest voor de vijfde verdieping. In de zomer van 2016 verbleef ik in een hotel in Praag en ben daar naar de vijfde verdieping gelopen. Het was er inderdaad beangstigend.

Johannes van der Sluis

Vsevolod Garsjin – De beren en andere verhalen. Vertaald uit het Russisch door Hans Boland. Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam. (3e druk van een uitgave uit 2011), 232 blz. € 15.