Genie in eigen ogen, en die van zijn vrouw

Oude rot in het vak alweer, P.F. Thomése. Met zijn twintig jaar geleden verschenen debuut Zuidland sleepte hij meteen de AKO Literatuurprijs in de wacht en nu, tien titels later, is er van hem het aangrijpende De weldoener; een roman waarvan het me niet zou verbazen als die later zou blijken het chef d’oeuvre van Thomése te zijn. 

Op weergaloze wijze, met liefdevolle ironie (niet de ironie die gemakkelijk ontaardt in leedvermaak) vertelt de schrijver over de teloorgang van Sierk Wolffensberger die eigenlijk Theo Kiers heet, een componist die “zeker niet onverdienstelijk [mag] heten”, die “de nodige koor- en orkestwerken [heeft] getoonzet die ertoe zouden kunnen doen. Die ertoe hádden moeten doen. Maar ja, we schrijven [de provinciehoofdstad] H***, waar zo menig genie snikkend in zijn eigen aspiraties is gestikt.”

Stikken zal Theo Kiers alias Sierk Wolffensberger ook, maar dan niet in Haarlem maar heel ergens anders. 

Genie is hij niet alleen in eigen ogen, ook in die van zijn vrouw Ghislaine, “de doorluchte barones d’Agincourt d’Eisenach, met wie hij getrouwd is als je het zo wilt noemen (al is in de aap gelogeerd een beter uitdrukking)”. Háár oude geld stelt Theo, Sierk dus, in staat om in hoger sferen te verkeren, ook al moet hij om zijn werk uitgevoerd te krijgen wekelijks naar de aarde afdalen om als dirigent een amateurkoor te leiden. Ze hebben een zoon, Théophile, die meisjes mee naar huis sleept. Probeer onder diens niet aflatende hormonale gebonk maar eens naar het hoogste te reiken.

Vroeger was Sierk drummer/leadzanger van een psychedelische band (die later in het boek nóg een drummer gehad blijkt te hebben, wellicht een continuïteitsfoutje). Hij heeft het dus best ver geschopt als plaatselijke beroemdheid, al kan hij natuurlijk niet tippen aan zijn onuitstaanbare aartsrivaal Lou Wehry. Kwam Sierk na lange omzwervingen terug naar zijn geboorteplaats Haarlem, Wehry verhuisde juist van Haarlem naar Amsterdam, een Bekende Nederlander aan de provincie ontstegen.

Dan is er nog een meisje dat luistert naar verschillende namen. Nog anoniem treft Sierk haar aan op de kerkzolder waar hij door toeval belandt. Poging tot zelfmoord? Hij ontfermt zich over haar.

Dat ontfermen neemt groteske vormen aan als Sierk in al zijn wereldvreemdheid in dit meisje zijn lotsbestemming gevonden meent te hebben. Hij heeft haar gered en daardoor heeft zij hem gered. Onbaatzuchtige liefde van de hoogste orde, maar toch voelt Sierks altijd die ‘onoverbrugbare nabijheid’. (Het boek wemelt van dit soort Mulischiaanse paradoxen, als eerbetoon aan de oud-Haarlemmer?)

Het is al snel duidelijk dat de missie van Sierks een zinloze is. Op ingenieuze wijze laat Thomése de lezer toe in de krochten van Sierks hoofd, hetzelfde hoofd waarin ‘niet onverdienstelijke’ muziekwerken ontstaan maar waarin de banale aardse werkelijkheid niet kan doordringen. De ontwikkelingen leiden tot kluchtige situaties, slapstick soms, maar op een andere manier dan in Thoméses voorlaatste boek, J. Kessels: The Novel, dat zich laat lezen als een schelmenroman. De hoofdpersoon van De weldoener denkt écht goed te doen, soms zelfs godachtige allure aan te nemen: de kracht van dit boek is dat Thomése die ‘laatste romanticus’ in zijn te kleine lichaam en met zijn archetypische componistenhoofd met deernis beschrijft, niet als een object om je bij elke fout die hij maakt op de knieën te slaan van het lachen. En fouten maakt hij: hij rijdt om het zo te zeggen zijn karretje steeds dieper in de stront.

De onontkoombaarheid waarmee de vermeende weldoener zich, het hoogste nastrevend, in de afgrond stort, doet aan het beste van Hermans denken. Thomése maakt er de schitterendste muziek van, paukenslagen, klaroenstoten die rechtstreeks binnenkomen. Zijn balanceren op “de dunne scheidslijn tussen meelijwekkend en lachwekkend” (zoals hij het op bladzijde 314 noemt als hij zich rechtstreeks tot de lezer richt omdat Kiers even slaapt) maakt De weldoener tot een adembenemende leeservaring. 

Frank van Dijl

P.F. Thomése – De weldoener. Contact.

Deze recensie stond eerder in HP/De Tijd, 23 oktober 2010.