Een worsteling met hartstocht, verlangen en het noodlot

Het is altijd interessant om een roman te lezen die bij verschijning, jaren eerder, veel stof deed opwaaien. Je probeert je dan als lezer te verplaatsen en je in te leven in de toen geldende mores. En daarbij vraag je je af of er nog steeds mensen zijn die bij lezing van het boek de wenkbrauwen zouden optrekken.

Het laatste zal denk ik niet snel het geval zijn bij Twee meisjes en ik, hoewel je natuurlijk je bedenkingen kunt hebben bij een innig contact tussen twee mensen met een groot verschil in leeftijd en sociale achtergrond. Toch werd er door A.H. Nijhoff, de vrouw van dichter Martinus Nijhoff, geen smeuïg en schokkend relaas beschreven. Bill, de hoofdpersoon en verteller, is een man van bijna dertig, huisarts en zojuist gescheiden. Hij ontmoet tijdens een vakantie (het speelt in de jaren twintig) aan de kust van Zuid-Engeland twee meisjes van een jaar of twaalf. Juan, een meisje met een zwakke gezondheid dat wordt begeleid door een gouvernante die haar meer beschermt dan verzorgt, en Ann, een speels kind dat van haar twee oudere zussen en vader duidelijk te weinig aandacht krijgt.

Zeer gecharmeerd van beide meisjes, weet Bill het vertrouwen te winnen van Anns vader zodat zij met hem mee mag naar het strand. Daar zoekt hij ook toenadering tot Juan en haar gouvernante. De meisjes lijken elkaar te mogen, hoewel ze elkaars tegenpolen zijn en Bill krijgt de gouvernante van Juan ook zover dat zij met Ann en hem mee mag. Zo samengevat lijkt er iets onoorbaars in de lucht te hangen, maar nergens uit het verhaal blijkt dat Bill verkeerde bedoelingen heeft met de meisjes. Hij is geraakt door het oprechte en pure van de kinderen en voelt een sterke vriendschapsband:

Vriendschap is, als liefde, een genade die wij niemand kunnen afdwingen, noch door daden volgens onze wil kunnen regelen. Het is een band, meer van het bloed dan van de geest, en misschien al gesloten in een leven vóór ons bewustzijn.

Het eerste deel van het boek bestaat uit dagboekaantekeningen van Bill en schetst het ontstaan van de vriendschap tussen hem en de beide meisjes tijdens die vakantie aan het strand. Ze trekken steeds meer met elkaar op, maar wanneer er een jongen op het toneel verschijnt, die ook gecharmeerd van Ann blijkt te zijn, wordt het wat gecompliceerder. Cyril is een getalenteerde pianist die met een oudere man in het hotel verblijft waar ook Bill logeert. Het is duidelijk dat Cyril geniet van de aandacht die hij krijgt van mannen en vrouwen en gewend is dingen naar zijn hand te zetten.

In het tweede deel, het is inmiddels 20 jaar later, blikt Bill terug op het verdere verloop van het contact tussen hem en de meisjes. Op een bepaalde manier doet het boek denken aan Noodlot van Couperus. Cyril laat zich net als Bertie alles aanleunen en verdwijnt wanneer hij zin heeft, maar deze jonge pianist is juist degene die een relatie heeft met Ann. En net als in Couperus’ boek, voel je al dat bepaalde zaken zich noodlottig zullen ontwikkelen. Cyril en Ann gaan in Parijs wonen en hebben daar een moeizaam en armoedig bestaan. Juan en Bill zien het lijdzaam gebeuren en proberen Ann te waarschuwen en helpen waar mogelijk. Vooral voor Bill is het pijnlijk, hij beseft steeds meer zijn plaats aan de zijlijn. Als arts en brave burger zou hij niets liever willen dan dat Ann een gewoon leven zou leiden, maar meermalen laat ze hem weten dat ze inziet waar ze mee bezig is en niet anders kan.

Twee meisjes en ik geeft een prachtig beeld van drie mensen die niet zonder elkaar kunnen en een ingewikkelde aantrekkingskracht op elkaar hebben. Ann lijkt de centrale figuur, ze heeft zich overgegeven aan Cyril, die haar de zwarte kant van het leven laat zien,  maar tegelijkertijd valt ze regelmatig terug op Bill, haar rots in de branding, en daarnaast heeft ze een speciale band met Juan, die duidelijk de voorkeur aan vrouwelijk gezelschap geeft. Juist door alle impliciete verwijzingen en de onderhuidse verlangens die een enkele keer tot uitbarsting komen, zal het boek ten tijde van de eerste publicatie tot opschudding hebben geleid. Onconventioneel, haar tijd ver vooruit, laat A.H. Nijhoff – die bewust met deze gender neutrale benaming als auteur op de kaft wilde – de aantrekkingskracht zien tussen mensen, van welk leeftijd en welke sekse dan ook.

Andreas Oosthoek geeft in zijn nawoord met niet eerder gepubliceerde foto’s van Martinus en Netty Nijhoff een verhelderend beeld van de auteur en de ontvangst van het boek in de jaren dertig. Er worden onder andere critici geciteerd, zoals Herman Poort:

Ik zal het nog voor een derden en vierden keer moeten lezen. Of béter: ik wil er een paar weken innig mede gaan samenleven, zooals ù dat soms in een bui van belangstelling en dringende liefde doet met Silesius,of Omar Khayam of Rilke; (…).

Dat wil Herman Poort doen voordat hij over het boek zal gaan schrijven. Een mooie wens, die deze dagen waarin zoveel geschreven wordt over boeken, nauwelijks nog uitvoerbaar lijkt. Maar dat is Twee meisjes en ik zonder meer waard: het te herlezen en op die manier mee te leven met de verschillende personages die worstelen met hun hartstocht, tekortkomingen en het noodlot.

Arjen van Meijgaard

A.H. Nijhoff – Twee meisjes en ik. Met een nawoord van Andreas Oosthoek. Cossee, Amsterdam. € 19,99.