Een minuscuul gedichtje

Wie Zus van Jan Lauwereyns openslaat, ziet aan de inhoudsopgave meteen dat de compositie van de bundel de anatomie van het hart volgt. Dat roept verwachtingen op, want het cliché wil dat dit orgaan staat voor ‘gevoel’. De wetenschappelijke benamingen (zoals laterale linkertak, wortel van de aorta) van de negen cycli wijzen echter in een andere, meer prozaïsche richting. Bij deze dichter is het hart slechts een pomp, een machine, ontdaan van symboliek. Zus is een hart van papier: er wordt geen bloed maar taal in rondgepompt. Zoals bloed de hersenen met zuurstof voedt en daarna weer terugkeert in het hart, keren in de bundel zinnen en woorden terug in andere verzen, nadat ze een beeld in het hoofd van de lezer hebben achtergelaten. Zus krijgt daardoor iets mechanisch, alsof de poëzie niet is voortgekomen uit de geest van de dichter, maar volgens een algoritme is gegenereerd door een computerprogramma.

Deze indruk wordt versterkt door de ogenschijnlijke willekeur van de opeenvolging van regels in de gedichten:

strepen wolk nodigen ons uit tot een ontwaken

een lijkbleke blinde jongeman
wankelt naar de rand van de verdedigingswal

het kasteel
een ruïne

allemaal de schuld van de perfectie
van de kraanvogel

we introduceren een nieuw symbool
het kwadrateert tot twee
een beetje valsspelen
maar niet onmogelijk

laten we vooral die platonische instincten
achterwege

Bij eerste lezing is dit een duister gedicht. De regels lijken niet logisch uit elkaar voort te vloeien. Al lezende moet je proberen de eenheid in het gedicht te herstellen. Dat valt nog niet mee. Wat heeft de lijkbleke jongeman met de kraanvogel te maken? En wie zijn ‘we’, die een nieuw symbool willen introduceren en ook nog eens vinden dat ‘die platonische instincten’ achterwege moeten worden gelaten? De verdedigingswal en de kasteelruïne kan ik nog wel aan elkaar koppelen. Maar de kraanvogel? In de Japanse cultuur is de kraanvogel de brenger van geluk en vrede. Een symbool dus. De dichter woont in Japan, wat de aanwezigheid van het beeld verklaart. En dat nieuwe symbool? Is dat het mechanisch pompende hart? Een beeld dat alleen nog naar zichzelf verwijst?

De dichter dwingt je de regels naar elkaar toe te denken. Koste wat het kost wil je als lezer een samenhangend verhaal van het gedicht maken. Op dezelfde manier kijken we naar de chaotische werkelijkheid: we zien niet meteen samenhang en creëren die daarom zelf. Maar de dichter waarschuwt ook: ‘en niemand leest/ er iets in/ want ik heb de enige sleutel’, schrijft hij pesterig. Alsof hij God zelf is. Alsof hij de enige is die zijn eigen orakeltaal kan begrijpen.

Toch doe ik een poging het gedicht te parafraseren. ‘We’ worden wakker door ‘strepen wolk’ in plaats van strepen zonlicht. Er dreigt onheil. Een blinde jongeman wankelt geschrokken (‘lijkbleek’) naar de verdedigingswal van een kasteelruïne. De kraanvogel (brenger van vrede en geluk) is daar de schuld van. Misschien omdat ze in haar perfectie te veel van ons vraagt? Voldoet ze niet meer als symbool, doordat ze een ideale wereld toont die in onze tijd niet meer houdbaar is (‘ruïne’)? In ieder geval: ‘we’ introduceren een nieuw symbool dat beter bij ‘ons’ past. Net als bij alle symbolen dient er een beetje vals te worden gespeeld, want beeld en object vallen nooit helemaal samen. Misschien moeten we gewoon die neiging om (letterlijk) te idealiseren, het concrete te laten opstijgen tot de hemel van de platonische Ideeën, loslaten. Er is niet meer dan er is. Een hart is een pomp. Een kraanvogel een vliegend organisme voortgedreven door een algoritme. Net als een computer. Net als de mens.

Jan Lauwereyns is behalve dichter ook neurowetenschapper en bio-ethicus. De Israëlische schrijver Yuval Noah Harari zegt in Homo Deus dat het bewustzijn van de mens volgens de moderne wetenschap niet meer is dan een algoritme. Van vrije wil is geen sprake, ons geweten, onze gevoelens zijn het resultaat van logische biologische processen. Wat is het verschil tussen ons en computers? In de volgende regels lijkt Lauwereyns zich deze vraag ook te stellen:

zeg
ik gebruik een rekenmachientje
om grote getallen te delen
met minimaal verlies aan glucose

denkt het voor mij
of verwerkt het slechts informatie

is er een verschil

groeide zus
een rekenmachientje aan

De mens is wat hij is, een machine. Vandaar al die medische termen in de bundel. We hebben moeite met die gedachte (‘we staarden naar de correlaten van het idiote/ stoffelijk dit/ geestelijk dat/ tot we bereid waren te aanvaarden’), maar zullen ermee moeten leven: ‘je gelooft/ verweet zus/ in het nut van onderzoek.’

Dat brengt me op de titel. Zus. Wie is zus? Ze duikt overal in de bundel op, in allerlei gedaantes. Om te beginnen in de uitdrukking ‘zus en zo’, wat net zoiets betekent als ‘dit en dat’. Is zus dit of dat? Stoffelijk of geestelijk? Of allebei tegelijk? Ze lijkt een containerbegrip, een passe-partout voor al onze gedachten, alle tegenstrijdigheden die wij als mens ervaren. Er is de metafysische zus (‘want zus wierp zich buiten haar limieten’), de wetenschappelijke (‘en dit is waar/ de objectievere zus/ bij de feiten wil blijven’), de romantische. Ze is een raadsel en tegelijkertijd objectiveerbaar. De alfa en de omega. Het begin en het einde. Dus God. De God die niet bestaat. De God in de mens. Of zoals Lauwereyns het uitdrukt: ‘een groot machtig alles in een minuscuul dingetje van niets’.

In die laatste regel beschrijft Lauwereyns feitelijk de ervaring van het sublieme. Iedereen kent het: je staat bij een ravijn, blikt in de diepte en beseft hoe klein en nietig je bent. Maar jij bent ook degene die dit allemaal waarneemt en een diep besef heeft van het ‘groot machtig alles’. Nee, deze dichter wil de mens niet reduceren tot een machine. Misschien duikt daarom de tegenstelling tussen oost en west zo vaak op in de bundel (‘ik denk dat ik eindelijk/ maar eens begin met schrijven/ schreef het innerlijke westen/ oost-indisch doof/ in antwoord op het leven’). Het rationele, wetenschappelijke westen staat tegenover het mystieke oosten. Of is dit een schijntegenstelling? Een cliché? Bestaat de dichotomie van lichaam en geest, voor mijn part lichaam en ziel wel? Waarschijnlijk niet, zegt Lauwereyns, waarschijnlijk zijn we niet meer dan een chemisch proces. Maar, vraagt hij ons in de laatste regels van de bundel: ‘voor alle eeuwigheden die flits van zijn ertussen/ wat maak je ervan’?

Nadrukkelijk laat Lauwereyns de mogelijkheid open dat er toch iets meer is, al moet je wel goed zoeken:

binnen in alles dat er is
diep daar beneden
was er dit gedichtje

een geruisloos dingetje
verlegen praktisch onzichtbaar
voor het blote oog

je moest je verbeelding gebruiken
om het te kunnen zien
maar het zat daar

diep diep beneden in de diepste kern

zie je het daar zitten

een minuscuul gedichtje zoals dit bij voorbeeld
ja waarom niet dit gedichtje dat volop bezig is
geschreven te worden in je mond

nu

ja


Henry Sepers

Jan Lauwereyns – Zus, uitgeverij Polis, 64 blz., €19,99

P.S. De met de VSB-poëzieprijs 2012 bekroonde bundel Hemelsblauw van Lauwereyns is verschenen bij De Bezige Bij. Via Koppernik (o.a. De theorie van de rondworm, 2015) is hij nu terecht gekomen bij Polis. Het kan natuurlijk zijn dat hij bewust voor deze kleinere uitgeverij heeft gekozen. Het valt me wel op dat meer min of meer bekende dichters uitwijken naar kleinere uitgevers. Zo is de nieuwste bundel van Arjen Duinker, Een Goudvis, niet uitgekomen bij Querido maar bij Douane. Laten de grote jongens het er een beetje bij zitten? Of hebben de kleintjes meer te bieden?