Politiek en literatuur

Politici zijn niet geïnteresseerd in literatuur. Van politici uit het verleden – Van Riel, Den Uyl, Van Mierlo – wist je dat ze nog weleens een boek lazen, maar hoeveel politici zou je nu kunnen opnoemen die weten wat er speelt binnen de literatuur? Baudet? Die schrijft zo af en toe een roman, maar léést hij ook romans? Misschien ben ik te slecht ingevoerd in de Haagse kringen. Ik vermoed dat het lezen van een boek voor een politicus gelijk staat aan het slaan van een kind voor een draaiende camera: een politieke zelfdoding.

Dit jaar heb ik, met een aantal collega’s uit de rest van het land, strijd gevoerd voor het behoud van de historische literatuur op een tweedegraads lerarenopleiding, naar aanleiding van de vernieuwde kennisbasis waarin kennis van de literatuurgeschiedenis na 1880 noodzakelijk wordt geacht. In Trouw verscheen daarover een lange beschouwing. Eerder schreef ik al verschillende keren op Tzum over deze culturele kaalslag. Dat was destijds aanleiding voor hoogleraar Marc van Oostendorp om een stuk in NRC Handelsblad te schrijven. Dat zorgde voor veel ophef achter de schermen. De ophef ging niet over het onderwerp, maar over de vraag waarom dit allemaal in het openbaar moest gebeuren. Houden ze niet van, onderwijsbestuurders, openbaarheid.

De kritische docenten stuurden een brief met wat vragen aan het Landelijk Vakoverleg Nederlands (LVON) voor een vergadering waarvoor we waren uitgenodigd. Maar vragen beantwoorden, daar konden ze natuurlijk niet aan beginnen. We mochten alleen komen om een toelichting op de procedure te horen. Maar zelfs dat ging niet door. Een dag van tevoren kregen we bericht: ‘Inmiddels is besloten dat dit onderwerp morgen niet aan de orde zal komen tijdens het LVON-overleg.’

Discussie is gevaarlijk, je zou zomaar een verkeerd inhoudelijk argument kunnen geven. Onze actie tegen de vernieuwde kennisbasis werd doorgeschoven naar een hogere laag en zo zaten drie literatuurdocenten eind juni aan tafel met een vertegenwoordiger van het LVON, de Algemeen Directeuren Overleg van Educatieve Faculteiten (ADEF) boos en de organisatie 10voordeleraar. Het werd een teleurstellend gesprek waarin vooral de procedure keer op keer werd toegelicht en waarin werd benadrukt dat elke organisatie zijn toestemming had gegeven aan de vernieuwde kennisbasis. Opmerkingen over de inhoud en de procedure werden aangehoord maar terzijde geschoven. Ik zag voor het eerst hoe een bureaucratische muur werkt in de praktijk. We konden het bij de volgende herziening van de kennisbasis opnieuw proberen. Ik zei: dan ga ik lawaai maken in de pers en bij de politiek. Daar werd een beetje lachend op gereageerd. Zij waren namelijk de contactpersonen van het ministerie. Die publiciteit was echter wel lastig, dat zag je, maar ze wisten ook dat er weinig mensen wakker zouden liggen van het verdwijnen van de literatuurgeschiedenis voor tweedegraadsleraren.

Een van ons stuurde in juli een verslag van de vergadering. Op 30 augustus kregen we antwoord. De vertegenwoordigers van de organisatie vonden het verslag onvolledig en eenzijdig. De procedures waren goed doorlopen en daar kon niet op teruggekomen worden. Mijn boosheid over dat ambtenarenantwoord leidde tot mijn stuk in Trouw. Ik nam aan dat politici die krant wel zouden lezen, mochten ze het NRC-stuk van Van Oostendorp hebben gemist. Voor de zekerheid heb ik mijn stuk nog even doorgetweet aan alle onderwijswoordvoerders.

En raad eens hoeveel politici er hebben gereageerd?

Coen Peppelenbos